Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-04-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3500, 20/00381
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-04-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3500, 20/00381
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 13 april 2021
- Datum publicatie
- 23 april 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:3500
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2020:61, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:797
- Zaaknummer
- 20/00381
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Afwaardering regresvordering. Onzakelijke borgstelling?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer: 20/00381
uitspraakdatum: 13 april 2021
Uitspraak van de vijfde meervoudige Belastingkamer
op het hoger beroep van
de heer [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 januari 2020, nummer AWB 18/5095, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Enschede (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2013 de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 83.133. Daarbij is bij beschikking € 2.795 aan belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 11 december 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is directeur-grootaandeelhouder van [A] Beheer B.V. (hierna: [A] ). [A] is grootaandeelhouder van [B] B.V. (hierna: [B] ) en 100% aandeelhouder van [C] B.V. (hierna: [C] ). [B] is 100% aandeelhouder van [D] B.V. (hierna: [D] ).
In verband met de overname van [E] B.V. (hierna: [E] ) door [B] heeft [de bank1] N.V. (hierna: [de bank1] ) op 25/26 april 2006 een kredietovereenkomst gesloten met [D] , [B] , [C] en [A] . Naast een kredietfaciliteit voor de overname van [E] is ook de lopende financiering van [D] , [B] , [C] en [A] door [de bank2] overgenomen. De overeengekomen kredietregeling van in totaal € 1.625.000 is als volgt samengesteld:
- een rekening-courant krediet van € 350.000. Van dit krediet is € 212.500 geblokt voor de tweede en derde termijn van de overname van de aandelen van [E] ;
- een obligokrediet van € 100.000 voor het stellen van bankgaranties;
- een 25-jarige lening van € 475.000;
- een 6-jarig borgstellingskrediet van € 600.000;
- een 6-jarig borgstellingskrediet van € 100.000.
In het kader van de kredietregeling heeft [de bank1] verschillende zekerheden bedongen, zoals pandrechten ten laste van [E] op voorraden, bedrijfsinventaris en vorderingen van de kredietnemers, een krediethypotheek en een borgstelling van belanghebbende van € 175.000 voor de schulden van [D] , [B] , [C] en [A] . De 6-jarige borgstellingskredieten zijn verstrekt onder borgstelling van de Staat der Nederlanden op grond van het Besluit Borgstelling MKB-kredieten. De daarvoor aan de Staat verschuldigde borgstellingsprovisie bedraagt 2,80%.
Daarnaast heeft belanghebbende op 25 april 2006 aan [de bank1] een borgstelling afgegeven van € 65.000 voor de schulden van [E] . Uit de borgstelling blijkt dat de borgtocht geldt voor al hetgeen [E] aan [de bank1] nu of te eniger tijd verschuldigd mocht zijn, uit welke hoofde ook, zowel in rekening-courant als in het overige bankverkeer. Uit punt 7 van de borgstelling blijkt dat de borgtocht onverminderd van kracht blijft, ook als [de bank1] door het verlenen van andere kredieten méér van [E] heeft te vorderen dan het bedrag ten tijde van het ondertekenen van de borgstelling.
[E] is in 2010 failliet gegaan. [de bank1] heeft bij brief van 6 november 2012 belanghebbende aangesproken als borg omdat de zekerheden onvoldoende hebben opgebracht om de volledige schuld van [E] aan haar te kunnen voldoen. Na onderhandelingen in 2013 is belanghebbende door [de bank1] finale kwijting verleend tegen betaling van € 50.000.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2013 zijn regresvordering op onder meer [E] als negatief resultaat uit overige werkzaamheden afgewaardeerd1 met € 50.000 tot nihil. Bij het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur deze afwaardering gecorrigeerd.
3 Geschil en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur de door belanghebbende aangegeven afwaardering van zijn regresvordering terecht heeft gecorrigeerd op de grond dat de borgstelling onzakelijk is.
Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag overeenkomstig de ingediende aangifte IB/PVV 2013 en een dienovereenkomstige vermindering van de belastingrente. De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.