Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-05-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4886, 20/00556
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-05-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4886, 20/00556
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 18 mei 2021
- Datum publicatie
- 28 mei 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:4886
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2020:1044, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 20/00556
Inhoudsindicatie
Invordering. Bekendmaking beschikking invorderingsrente. Hoogte verschuldigde invorderingsrente.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer 20/00556
uitspraakdatum: 18 mei 2021
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de Ontvanger van de Belastingdienst te Enschede (hierna: de Ontvanger)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 maart 2020, nummer LEE 19/1122, ECLI:NL:RBNNE:2020:1044, in het geding tussen de Ontvanger en
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
De Ontvanger heeft op 20 september 2018 bij beschikking € 18 invorderingsrente aan belanghebbende in rekening gebracht.
De Ontvanger heeft het tegen de beschikking gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 11 maart 2019 ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord- Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de beschikking vernietigd.
De Ontvanger heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft verweer gevoerd.
Belanghebbende heeft voor de zitting een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 13 april 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Aan belanghebbende is met dagtekening 12 juni 2015 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2014 opgelegd (hierna: de voorlopige aanslag). Op verzoek van belanghebbende is voor het te betalen bedrag van € 1.349 door de Ontvanger met ingang van 25 juli 2015 uitstel van betaling verleend.
Met dagtekening 5 april 2016 is de definitieve aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2014 opgelegd. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt, omdat naar zijn mening ten onrechte een ontvangen ontslaguitkering tot zijn belastbare loon is gerekend. Het bezwaar, het beroep en het hoger beroep zijn ongegrond verklaard. Op 8 juni 2018 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van belanghebbende onder toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 20 juli 2018 heeft de Ontvanger het uitstel van betaling ingetrokken. Op verzoek van belanghebbende is een betalingsregeling getroffen, hierin bestaande dat de maandelijks verschuldigde rente en aflossing worden verrekend met maandelijks te ontvangen voorlopige teruggaven IB/PVV voor de jaren 2018 en 2019.
De Ontvanger heeft in eerste aanleg een afdruk uit zijn administratie overgelegd. Hierop zijn - voor zover in deze zaak van belang - de volgende gegevens vermeld:
AARD |
DATUM |
EUR |
AANTEKENINGEN |
KENNISGEVING |
120918 |
18,00 |
DAGTEK-INTEREST = 20092018 |
VT VERREKEND |
120918 |
149,00 |
VAN |
18,00 |
INTEREST |
Bij brief van 6 oktober 2018 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte invorderingsrente. Hierin is - voor zover van belang – het volgende vermeld: “Ik kreeg bericht dat ik binnen veertien dagen € 1.349 euro moest betalen. Uiteindelijk heb ik gebeld en een aardige mevrouw heeft ervoor gezorgd dat ik in termijnen kon betalen.(…) Nu krijg ik een afrekening en betaal ik opeens € 18 per maand aan rente. Dat is geen 4% maar meer dan 16%.”
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard. Omdat de Ontvanger geen afschrift van de beschikking heeft overgelegd, daardoor ook niet kan worden gecontroleerd of die beschikking een rechtsmiddelverwijzing bevat en daarnaast geen inzicht is verstrekt in de gedurende de gehele looptijd van het uitstel verschuldigde invorderingsrente, heeft de Rechtbank de beschikking vernietigd. Naar het Hof begrijpt, heeft de Rechtbank dat gedaan onder toepassing van artikel 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De Rechtbank heeft de Ontvanger opgedragen het betaalde griffierecht van € 47 te vergoeden en de Ontvanger veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 27,43.
In hoger beroep heeft de Ontvanger een geanonimiseerd afschrift overgelegd van een “Mededeling Inkomstenbelasting/premie volksverz.” en een afdruk van de registratie van die mededeling in de ontvangersadministratie. Op die “Mededeling” is vermeld dat van de ontvangen betaling een bepaald bedrag als invorderingsrente is aangemerkt, dat sprake is van een beschikking invorderingsrente en dat daartegen bezwaar kan worden gemaakt. Het afschrift uit de ontvangersadministratie sluit bij deze mededeling aan en heeft dezelfde indeling als de in overweging 2.4 van deze uitspraak genoemde afdruk.
3 Geschil
In geschil is of de Ontvanger terecht en tot het juiste bedrag invorderingsrente in rekening heeft gebracht.
Tevens is in geschil of belanghebbende aanspraak kan maken op een door de Ontvanger te betalen schadevergoeding van € 35.000.