Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-06-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:5440, 20/00508

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-06-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:5440, 20/00508

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
1 juni 2021
Datum publicatie
11 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:5440
Formele relaties
Zaaknummer
20/00508

Inhoudsindicatie

Invordering. Mededeling verwerking betaling. Mededeling over toerekening betaling is geen besluit waartegen beroep openstaat bij de bestuursrechter. Invorderingsrente.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 20/00508

uitspraakdatum: 1 juni 2021

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 februari 2020, nummer AWB 19/6833, in het geding tussen belanghebbende en

de ontvanger van de Belastingdienst/Landelijk incasso centrum (hierna: de Ontvanger)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Ontvanger heeft in een mededeling aan belanghebbende kenbaar gemaakt hoe een betaling uit hoofde van een (executoriaal) beslag onder het Uwv is verwerkt op een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) voor het jaar 2014. Van de betaling van € 8.090 is € 7.116 afgeboekt op de openstaande belastingschuld (hoofdsom) terwijl bij beschikking € 974 aan invorderingsrente in rekening is gebracht. Hierna resteerde nog een belastingschuld van € 3, welk bedrag buiten invordering is gesteld.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de verwerking (afboeking) van die betaling en het in rekening gebrachte bedrag aan invorderingsrente.

1.3.

De Ontvanger heeft op de bezwaren beslist. Het bezwaar tegen de verwerking (afboeking) is niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen de invorderingsrente ongegrond. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank).

1.4.

De Rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard ter zake van het beroep betreffende de verwerking (afboeking) en heeft het beroep tegen de invorderingsrente ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2020. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd, die aan deze uitspraak is gehecht. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat eveneens aan deze uitspraak is gehecht.

1.7.

Belanghebbende heeft met dagtekening 7 februari 2021 en 27 mei 2021 nog nadere stukken ingediend. Het Hof heeft hierin geen aanleiding gezien het onderzoek ter zitting te heropenen en laat deze verder buiten beschouwing. De stukken zijn aan deze uitspraak gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Met dagtekening 22 januari 2016 is een voorlopige aanslag IB 2014 vastgesteld naar een door belanghebbende te betalen bedrag van € 8.886. Op 11 maart 2016 is de definitieve aanslag IB 2014 dienovereenkomstig vastgesteld.

2.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslag IB 2014. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft daarna beroep, hoger beroep en cassatieberoep tegen de aanslag ingesteld. Het beroep en hoger beroep zijn ongegrond verklaard. De Hoge Raad heeft bij arrest van 20 september 2019 (nr. 19/01244, ECLI:NL:HR:2019:1381) het cassatieberoep ongegrond verklaard. Daarmee is de definitieve aanslag IB 2014 onherroepelijk komen vast te staan.

2.3.

Nadien hebben met betrekking tot de voorlopige aanslag IB 2014 verrekeningen c.q. afboekingen plaatsgevonden, die deels betrekking hebben op de hoofdsom. Het gaat (na aftrek van kosten en/of rente) om bedragen van € 130 op 7 juni 2018, € 206 op 20 september 2018, € 205 op 18 oktober 2018, € 205 op 20 november 2018 en € 204 op 20 december 2018. Verder is nog eens € 825 in mindering gekomen op de aanslag. In totaal was er per 20 december 2018 dus € 130 + € 206 + € 205 + € 205 + € 204 + € 825 = € 1.775 op de aanslag betaald waardoor er op dat moment nog € 7.111 openstond. Dit bedrag is ook vermeld op een mededeling van de Ontvanger van 20 december 2018.

2.4.

Met dagtekening 19 augustus 2019 heeft de Ontvanger aan belanghebbende kenbaar gemaakt dat hij van de Centrale administratie van de Belastingdienst een door belanghebbende te ontvangen bedrag van € 1.000 (uit hoofde van (executoriaal) derdenbeslag onder de Staat) heeft verrekend met de voorlopige aanslag IB 2014. In een mededeling van 27 augustus 2019 heeft de Ontvanger in verband daarmee aan belanghebbende meegedeeld dat het openstaande bedrag op de voorlopige aanslag IB/PVV 2014 is gewijzigd door een betaling van € 1.000. Hiervan is € 80 afgeboekt op openstaande kosten en € 108 op invorderingsrente, zodat nog € 812 resteert als afboeking op de hoofdsom. In verband met de eerdere verrekeningen is een totaalbedrag van € 1.767 als betaald/verrekend vermeld dat in mindering is gebracht op het bedrag van de voorlopige aanslag, waardoor een openstaand bedrag van € 7.119 resteerde van het oorspronkelijk verschuldigde bedrag van € 8.886.

2.5.

Uit hoofde van een (executoriaal) derdenbeslag onder het Uwv heeft een betaling plaatsgevonden van € 12.432, waarvan € 8.090 is toegerekend aan de voorlopige aanslag IB 2014. In een mededeling van de Ontvanger van 18 september 2019 is de verwerking van die betaling op de voorlopige aanslag IB voor het jaar 2014 aan belanghebbende meegedeeld. Van het bedrag is € 7.116 op de openstaande belastingschuld (de hoofdsom) afgeboekt. Verder is € 974 aan invorderingsrente in rekening gebracht. De restantschuld van € 3 is buiten invordering gesteld. Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen deze afboeking van de betaling op de hoofdsom en tegen het in rekening brengen van invorderingsrente.

2.6.

Op 9 oktober 2019 heeft de Ontvanger het bezwaar tegen de verrekening niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft hij het bezwaar tegen de invorderingsrente ongegrond verklaard.

2.7.

De Rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard ter zake van het beroep over de verrekening en heeft het beroep tegen de invorderingsrente ongegrond verklaard.

3 Geschil

In geschil is de vraag of de Rechtbank zich met betrekking tot de toerekening van de betaling terecht onbevoegd heeft verklaard en voorts of de invorderingsrente juist is berekend.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing