Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-06-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6035, 19/00850

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-06-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6035, 19/00850

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
22 juni 2021
Datum publicatie
2 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:6035
Formele relaties
Zaaknummer
19/00850

Inhoudsindicatie

BPM. Vermindering (afschrijving).

Uitspraak

Locatie Arnhem

Nummer 19/00850

uitspraakdatum: 22 juni 2021

Uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 6 juni 2019, nummer AWB 18/2007, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van een BMW 1-serie cabrio (hierna: de auto) op aangifte een bedrag van € 283 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) voldaan.

1.2

Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5

Het onderzoek ter digitale zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 18 mei 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

De auto (VIN eindigend op 4099) is afkomstig uit Frankrijk en is op 30 april 2009 voor het eerst toegelaten op de openbare weg.

2.2

Belanghebbende heeft op 28 augustus 2017 aangifte voor de BPM gedaan met het oog op de registratie van de auto in het Nederlandse kentekenregister. Bij de aangifte is een op 25 augustus 2017 opgesteld taxatierapport overgelegd, opgemaakt door [A] van [B] Taxaties (RITV taxateur). In het taxatierapport is een handelsinkoopwaarde van de auto vermeld van € 1.578, gebaseerd op referentievoertuigen, verminderd met een op basis van een schadecalculatie bepaalde schade van € 5.111. De gecalculeerde schade is voor 100% als waardevermindering in aanmerking genomen. Voorts is uitgegaan van een bruto BPM bedrag van € 8.436 en een historische nieuwprijs van € 46.916. Het afschrijvingspercentage is op basis van het taxatierapport bepaald op 96,64%. In overeenstemming met deze aangifte heeft belanghebbende op 30 augustus 2017 een bedrag van € 283 aan BPM voldaan.

2.3

Namens belanghebbende is bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte.

2.4

De Inspecteur heeft belanghebbendes gemachtigde (hierna: de gemachtigde) bij brief van 18 januari 2018 uitgenodigd voor een hoorgesprek, te houden op 13 februari 2018.

2.5

Bij brief van 25 januari 2018 is die datum vanwege een bericht van verhindering van de gemachtigde gewijzigd in 12 februari 2018. Ook die datum bleek niet geschikt.

2.6

In zijn brief van 12 februari 2018 heeft de Inspecteur een telefonisch gemaakte afspraak bevestigd voor een hoorgesprek op 19 februari 2018, betreffende deze zaak en andere zaken van de gemachtigde.

2.7

Met dagtekening 22 februari 2018 heeft de Inspecteur een verslag naar de gemachtigde verzonden van de ontmoeting op 19 februari 2018. Daarin is voor zover relevant het volgende opgenomen:

“Tijdens het hoorgesprek van afgelopen maandag, 19 februari 2018, stonden een aantal dossiers voor inzage/bespreking gepland. Op bijgaande lijst staan de dossiers vermeld. Zoals vermeld in de definitieve uitnodiging waren de dossiers van belanghebbende [C] B.V. (de heer [D] ) niet opgenomen.

Er stonden wel dossiers op waar de heer [D] - naar eigen zeggen - op enigerlei wijze betrokken is; klanten van [C] B.V.

De afspraak voor dit gesprek maakten wij telefonisch op 8 februari 2018. (…). Daarmee stonden er gesprekken gepland op 19, 22 en 26 februari 2018. Echter, op 9 februari vernam ik dat de heer [D] op alle afgesproken datums verhinderd zou zijn.

In een telefoongesprek op 15 februari 2018 gaf u aan op 19 februari 2018 geen dossiers van [C] B.V. te willen bespreken omdat de heer [D] niet aanwezig kon zijn. Ik heb daarop besloten de hoorzitting wel door te laten gaan en (ook) de dossiers waarbij [C] B.V. betrokken zou zijn beschikbaar te houden.

Sinds enige tijd weet ik dat de heer [D] altijd aanwezig wil zijn bij hoor gesprekken betreffende dossiers van [C] B.V. maar ook als er dossiers besproken worden waarbij er sprake is van betrokkenheid van hem. Een betrokkenheid die voor ons niet altijd duidelijk is en vaak slechts blijkt uit het kenmerk 'CIS' in het bezwaarschrift.

Ondanks eerdere melding van verhinderd verscheen de heer [D] wel tijdens de hoorzitting. U kondigde zijn aanwezigheid aan met de beperking dat hij geen inzage wenste en ook niet gehoord wilde worden. Maar dat er slechts sprake zou zijn van een gesprek over de gang van zaken rond de hoor gesprekken. Onderstaand een zakelijke weergave van wat wij bespraken. Aanwezig waren (naast ons beiden) de heer J. [D] , mevrouw [E] en mijn collega de heer [F] .

De heer [D] gaf te kennen dat de aan u verstrekte volmacht door hem beperkt is en dat u zonder zijn aanwezigheid van hem geen hoor gesprekken mag bijwonen en dus ook in die hoor gesprekken feitelijk niet als gevolmachtigde mag handelen.

Deze machtiging kan ook mondeling van beperkingen worden voorzien. Daarnaast is de heer [D] van mening dat de manier waarop ik u uitnodig voor een hoorgesprek niet gepast en niet effectief is. Het is de bedoeling dat ik telefonisch of per e-mail met hem in contact treedt en dat er gezocht wordt naar een hem schikkende datum.

Daarop heb ik te kennen gegeven dat ik ingeval van volmacht de gemachtigde uitnodig en dat er - indien een datum niet schikt - een nieuwe datum gezocht wordt. Deze uitnodiging komt per post. Reacties kunnen schriftelijk maar ook via een aan gemachtigde bekend gemaakt telefoonnummer. Daarbij is het voorstellen van een alternatieve datum een uitstekende manier om tot een afspraak te komen. Voorafgaand aan het formele horen is inzage van de dossiers mogelijk waarbij u en de heer [D] op (nagenoeg) elk door u gewenst tijdstip welkom zijn.

In reactie op het gesprek deel ik u nu het volgende mee.

1. De manier van uitnodigen zal niet gewijzigd worden. Indien er door u geen alternatieve datums worden aangedragen zullen wij u 2 a 3 uitnodigen per dossier om gebruik te maken van uw hoorrecht. Maakt u geen gebruik van de uitnodigingen worden de bezwaren definitief afgedaan. Voor inzage kan een aparte afspraak gemaakt worden vooraf aan het horen.

U en uw klant leveren beroepsmatig bezwaren aan en willen gehoord worden. Het horen betekent een inspanning vanuit de Belastingdienst maar ook van uw beider organisaties: [G] B.V. en [C] B.V. Wanneer u en uw klant geen prioriteit geven aan de uitnodigingen om gehoord te worden heeft u beide daar beroepsmatig iets te doen.

2. Wanneer de gemachtigde in zijn volmacht beperkt is zou ik de uitnodigingen dus in het vervolg aan de heer [D] moeten sturen. Een situatie die naar mijn mening geen precedent kent. Ik vraag u dan ook een aangepaste machtiging te overleggen.

3. Betrokkenheid van de heer [D] bij andere belanghebbenden blijkt vaak slechts uit uw kenmerk 'CIS' in het bezwaarschrift. Door die belanghebbenden is aan u een (onbeperkte) machtiging verstrekt. De vraag is of ook deze

machtigingen beperkt worden doordat de heer [D] voor zijn aan u verstrekte volmacht een beperking heeft aangebracht. Ik verzoek u dan ook mij schriftelijk te informeren om welke belanghebbenden het gaat en of én in hoeverre de verstrekte machtigingen beperkt worden. Daarbij vraag ik u ook in voorkomend geval aangepaste machtigingen te overleggen.

(…)

Afsluitend

De heer [D] , als klant, heeft afgelopen 2 maanden iedere uitnodiging tot horen naast zich neergelegd. Hij stelt kennelijk geen prioriteit om gehoord te worden, wil echter wel te praten over hoe hij uitgenodigd wil worden. De manier van uitnodigen is kennelijk belangrijker dan gebruik te maken van het hoorrecht.

Ons verzoek om - nu de heer [D] toch aanwezig was - de klaarliggende dossiers in te zien en daarna het hoorgesprek te doen, werd door u én de heer [D] direct afgewezen. Dat leidt hier tot de conclusie dat u kennelijk niet (meer) gehoord wenst te worden voor deze dossiers.

U gaf vervolgens te kennen ook in de 'niet-CIS-dossiers' niet meer gehoord wilde worden.”

2.8

Op 6 maart 2018 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan. Het bezwaar is ongegrond verklaard. Over het houden van een hoorgesprek is in de uitspraak op bezwaar het volgende opgenomen:

Hoorgesprek

Voor het houden van een hoorgesprek heb ik u een aantal keren uitgenodigd. Geen der uitnodigingen is door u geaccepteerd, alternatieve datums heeft u niet voorgesteld. In nagenoeg alle gevallen is het afwijzen ingegeven door het feit dat de belanghebbende [Hof: met belanghebbende wordt gedoeld op [D] ] - die aanwezig wil zijn bij de hoorgesprekken – steeds verhinderd is. U zelf heeft aangegeven - hoewel gemachtigd - niet zonder de belanghebbende het hoorgesprek te willen houden.

Op 19 februari 2018 bent u verschenen en is ook de heer [D] , belanghebbende - ondanks eerdere afwijzing - verschenen. Desgevraagd weigerde u inzage te nemen in de dossiers en aansluitend gehoord te worden. Nu er kennelijk aan uw zijde geen prioriteit gegeven wordt aan het houden van hoorgesprekken heb ik besloten om uitspraak te doen zonder te hebben gehoord. Daarbij zal ik uitgaan van de in het dossier én bezwaarschrift aanwezige

informatie.

Ik verwijs u voor een overzicht van eerdere uitnodigingen naar mijn uitnodiging voor het hoorgesprek op 19 februari 2018. Deze brief is verstuurd op 12 januari [Hof: februari] 2018 en geeft ook een overzicht van de eerdere uitnodigingen. Daarnaast verwijs ik hier naar mijn brief van 22 februari 2018 waarin ik uitgebreid reageer op het hoorgesprek van 19 februari 2018 (…).”

2.9

Belanghebbende is in beroep gekomen tegen die uitspraak. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

2.10

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld.

3 Het geschil

In hoger beroep is in geschil of:

- het (vooraf) heffen van griffierecht in strijd is met het Unierecht, en of een rentevergoeding is verschuldigd over de tijd dat het griffierecht belanghebbende niet ter beschikking stond;

- de hoorplicht is geschonden;

- een betaling van BPM voorafgaand aan het belastbare feit (tenaamstelling) is toegestaan; verschillende heffings- en betalingsmodaliteiten;

- voor de bepaling van de afschrijving rekening moet worden gehouden met de kwalificatie ‘ex-rental’;

- voor de bepaling van de waardevermindering aanvullend rekening moet worden gehouden met marge-voertuigen;

- in deze procedure een rentevergoeding verschuldigd is en zo ja, tegen welk rentepercentage;

- het Hof gehouden is prejudiciële vragen te stellen;

- de Rechtbank een beslissing omtrent recht op immateriëleschadevergoeding had dienen te nemen, en;

- belanghebbende in aanmerking komt voor een (integrale) proceskostenvergoeding voor de bezwaar-, beroeps- en hogerberoepsfase.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing