Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-06-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6063, 19/01012 t/m 19/01014

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-06-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6063, 19/01012 t/m 19/01014

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
22 juni 2021
Datum publicatie
2 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:6063
Formele relaties
Zaaknummer
19/01012 t/m 19/01014

Inhoudsindicatie

Erfbelasting. Verkrijging certificaten van aandelen. Bedrijfsopvolgingsregeling. Materiële onderneming?

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummers 19/01012 tot en met 19/01014

uitspraakdatum: 22 juni 2021

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[X1] te [Z]

[X2] te [Z]

[X3] te [Z],

hierna gezamenlijk aangeduid als belanghebbenden,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 juni 2019, nummers AWB 18/3160 tot en met AWB 18/3162, in het geding tussen belanghebbenden en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft met dagtekening 2 augustus 2016 wegens verkrijging uit de nalatenschap van [erflaatster] de volgende aanslagen erfbelasting opgelegd en beschikkingen belastingrente genomen:

- aan [X1] een aanslag erfbelasting naar een belaste verkrijging van € 475.820. Tevens is bij beschikking € 9.169 aan belastingrente in rekening gebracht;

- aan [X3] een aanslag erfbelasting naar een belaste verkrijging van € 2.337.143. Tevens is bij beschikking € 6.878 aan belastingrente in rekening gebracht;

- aan [X2] een aanslag erfbelasting naar een belaste verkrijging van € 2.337.143. Tevens is bij beschikking € 6.878 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft de tegen voornoemde aanslagen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbenden zijn tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbenden hebben vervolgens een nader stuk ingediend. De Inspecteur heeft op het nader stuk van belanghebbenden gereageerd met eveneens een nader stuk. Bij e-mail van 22 maart 2021 hebben belanghebbenden nog een aantal stukken ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2021. Ter zitting heeft [X3] namens belanghebbenden een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.6.

De hoger beroepen in de zaken van belanghebbenden zijn gevoegd behandeld. Hetgeen is aangevoerd in een van de zaken wordt tevens geacht te zijn aangevoerd in de andere zaken tenzij dat niet op de desbetreffende zaak betrekking heeft.

2 De vaststaande feiten

2.1.

. Op 8 maart 2013 is [erflaatster] (hierna: erflaatster) overleden. Erfgenamen zijn haar echtgenoot [X1] (hierna: de echtgenoot) en de kinderen [X3] en [X2] (hierna: de kinderen). Erflaatster en de echtgenoot waren gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Krachtens de huwelijkse voorwaarden bestond tussen de echtgenoten de wettelijke (algehele) gemeenschap van goederen.

2.2.

Tot de nalatenschap behoort onder meer de in gemeenschap met de echtgenoot gehouden 76,5% van de certificaten van aandelen in [A] BV. De kinderen houden samen de overige 23,5% van de certificaten. [A] BV houdt op haar beurt 100% van de aandelen in [B] BV (hierna: [B] BV).

2.3.

Ook behoort tot de nalatenschap een aantal in de huwelijksgemeenschap vallende onroerende zaken. In de (herziene) aangifte erfbelasting zijn deze zaken, naast de eigen woning, vermeld onder andere onroerende zaken in Nederland. De andere onroerende zaken zijn [a-straat] 6, [b-straat] 75, [c-straat] 26 g1 en g2, [d-straat] 19/ [e-straat] 39, 39a en b, alle te [Z] en [f-straat] 294/65 te [C] . Voor de inkomstenbelasting worden deze onroerende zaken door erflaatster en haar echtgenoot in box 3 als bezittingen aangegeven.

2.4.

Op de overlijdensdatum bestaat de onroerendezakenportefeuille van [B] BV uit de volgende 21 onroerende zaken (hierna: de onroerende zaken):

1. [g-straat] 25, 26, [g-straat] 25 A en B, 26 A, [Z]

2 [d-straat] 13, [e-straat] 27, 29 en 31, [d-straat] 13 A en B, [e-straat] 27 A en B, [Z]

3 [h-straat] 32, [i-straat] 21 en 23, [Z]

4 [j-straat] 1 en 3, [k-straat] 6 en 6A, [D]

5 [d-straat] 18, [d-straat] 18 a en b, [Z]

6 [d-straat] 14 t/m 9, [Z]

7 [l-straat] 4 t/m C, [Z]

8 [m-straat] 43, [m-straat] 43 A en B, [Z]

9 [n-straat] 34 en 34A, [o-straat] 16, [Z]

10 [n-straat] 20, 20 A en B, [Z]

11 [d-straat] 16 en 16 A, [Z]

12 [e-straat] 33, 33 A en 33 B, [Z]

13 [e-straat] 35, 35 A en 37 A, [Z]

14 [p-straat] 35 en 35 A t/m G, [Z]

15 [a-straat] 2, 2 A t/m 2 D en 4, [Z]

16 [q-straat] 1 B/A/C en [p-straat] 29, [Z]

17 [r-straat] 3a tm 3d, [Z]

18 [s-straat] 16, [Z]

19 [t-straat] 11/ [u-straat] 1, [Z]

20 [v-straat] 105/a en b, [Z]

21 [w-straat] 23, [E] .

2.5.

De onroerende zaken betreffen zowel bedrijfspanden als woningen. De onroerende zaken zijn op overlijdensdatum geheel dan wel deels verhuurd. Het gaat om winkelpanden met woningen, horecapanden met woningen, een pand dat wordt gebruikt voor kunstuitleen, een pand waarin een kantoor is gevestigd met woningen, een pand waarin een groothandel is gevestigd, een pand waarin een cultureel clubhuis is gevestigd en panden met verhuurde (bedrijfs)units. De onroerende zaken zijn op overlijdensdatum getaxeerd op in totaal € 9.816.000. Er zijn op dat moment ruim 80 huurders; 60 percent van de huur heeft betrekking op woningen. De eerste onroerende zaken zijn door [B] BV in 1968 aangekocht. Vrijwel iedere drie jaar wordt er een onroerende zaak aangekocht; de onroerende zaken worden niet aangekocht om te verkopen.

2.6.

Belanghebbenden hebben een aantal onroerende zaken omschreven als de “binnenstadspanden”. Dit betreffen de onroerende zaken genoemd in 2.4 onder 1 tot en met 3, 5 tot en met 13 en 19 tot en met 21. Een aantal van deze onroerende zaken is geregistreerd als monumentenpand/beschermd stadsgezicht.

2.7. -

Het pand [l-straat] 4 te [Z] betreft een van de “binnenstadspanden” en is een monumentenpand. Het pand is verworven in 2006 voor € 200.000, met achterstallig onderhoud. [B] BV heeft het pand opgeknapt en ontwikkeld. Er zijn meerdere wooneenheden (vier) in het pand gerealiseerd, die er voorheen niet waren. Daarvoor is in juni 2006 een bouwvergunning aangevraagd door [B] BV. De verbouwingskosten werden geraamd op € 200.000. Op het moment van overlijden werd het pand verhuurd.

- Met voormeld pand vergelijkbare werkzaamheden zijn verricht aan de panden [i-straat] (= [h-straat] ), [m-straat] , [n-straat] (20), [e-straat] en [x-straat] (= [t-straat] ) te [Z] . Op het moment van overlijden zijn deze panden grotendeels verhuurd.

- Het pand [m-straat] 43 is verworven in 2010 voor € 375.000, en betreft een pand in de historische binnenstad van [Z] . Het pand kende veel achterstallig onderhoud. In 2010 is het pand volledig gerenoveerd. Op het moment van overlijden werd het pand verhuurd.

- Het pand [g-straat] 25 is in 2003 aangeschaft en verbouwd. Het pand is verhuurd aan horeca. In 2011 is de inventaris van het pand overgenomen en terug verhuurd aan de eigenaar van het restaurant. Verder is aan het restaurant een lening verstrekt. Op het moment van overlijden werd het pand verhuurd.

- Het pand [n-straat] 34 te [Z] is op 11 mei 2012 gekocht. Het pand is een monumentenpand en is aan [B] BV op 13 november 2012 geleverd. Tijdens een bedrijfsbezoek op 19 maart 2015 heeft de Inspecteur, mede aan de hand van door belanghebbenden overgelegde stukken, geconstateerd dat het pand ingrijpend is gerenoveerd en getransformeerd en heeft hij het standpunt ingenomen dat de ontwikkelingsactiviteiten met betrekking tot het pand kunnen worden gekwalificeerd als het drijven van een materiële onderneming in de zin van artikel 3.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

- Voor de panden [s-straat] 16 en [v-straat] 105 te [Z] is in 2010/2011 een vergunning voor de verbouw geweigerd. Voor het pand [s-straat] 16, gelegen op het bedrijventerrein [F] , betrof het een voorgenomen vergroting van de bedrijfshal en het mogelijk maken van het overdekt stallen en laden en lossen. Dit om het pand beter verhuurbaar te maken. [B] BV wenste aan de [v-straat] 105 een pool-biljartcentrum te ontwikkelen. Daarvoor is de vergunning geweigerd. Het pand is ten tijde van overlijden verhuurd aan een detailhandel en de woningen erboven zijn ook verhuurd.

- Het pand [a-straat] 2-4 te [Z] is verworven in 1972 en betreft een pand op bedrijventerrein [F] in [Z] . Er zijn meerdere bedrijfsunits ontwikkeld, waardoor het pand een bedrijfsverzamelgebouw is geworden. In 2010/2011 zijn voor een bedrag van ruim € 262.000 aan kosten gemaakt voor de herontwikkeling. Op het moment van overlijden werd het pand verhuurd.

- Het pand [p-straat] 35 te [Z] , eveneens gelegen op bedrijventerrein [F] , is verworven in 1992 voor fl. 715.000. In 2010 en 2011 heeft een herontwikkeling van het pand plaatsgevonden. Er zijn meerdere bedrijfsunits in ontwikkeld, waardoor het pand een bedrijfsverzamelgebouw is geworden. In totaal is in 2010/2011 voor ruim € 420.000 aan kosten gemaakt voor de herontwikkeling. Op het moment van overlijden werd het pand verhuurd.

2.8.

Het opstellen van de huurcontracten voor de woningen wordt onder regie van de echtgenoot en later ook van de kinderen verzorgd door beheerders of makelaars. Het opstellen van de huurcontracten voor de bedrijfspanden geschiedt door de echtgenoot en de kinderen. Het innen van de huren geschiedt afhankelijk van het pand door belanghebbenden of door beheerders/makelaars. Het klein- en grootonderhoud is uitbesteed aan derden. De echtgenoot en de kinderen beslissen over de vraag of onderhoud moet plaatsvinden. Na 2003 zijn geen onroerende zaken verkocht. Vanaf januari 2013 zijn de kinderen in dienst van [B] BV voor 20 uur per week. De echtgenoot werkt zonder een salarisvergoeding voor [B] BV.

2.9.

De aangifte erfbelasting is ingediend op 28 mei 2014. In de aangifte hebben belanghebbenden een beroep gedaan op de bedrijfsopvolgingsregeling (hierna: BOR) als bedoeld in artikel 35b en volgende van de Successiewet 1956 (hierna: SW). Het verzoek heeft geen betrekking op de in 2.3 vermelde onroerende zaken.

2.10.

Naar aanleiding van de aangifte erfbelasting heeft de Inspecteur schriftelijk vragen gesteld, is er telefonisch overleg tussen partijen geweest en heeft op 19 maart 2015 het in 2.7 genoemde overleg in het pand [n-straat] 34 te [Z] plaatsgevonden. De Inspecteur heeft daarna nadere vragen gesteld en op 8 september 2015 hebben belanghebbenden nadere informatie verstrekt. Op 10 juni 2016 hebben belanghebbenden een herziene aangifte erfbelasting ingediend.

2.11.

De Inspecteur heeft bij de vaststelling van de aanslagen erfbelasting geen toepassing gegeven aan de BOR. Voor het pand [n-straat] 34 te [Z] heeft de Inspecteur geen BOR verleend omdat het pand nog niet gedurende een jaar tot de onroerendezakenportefeuille van [B] BV behoort en aldus niet wordt voldaan aan de bezitstermijn van een jaar als bedoeld in artikel 35d, lid 1, sub c, van de SW.

2.12.

Het te verdelen saldo van de nalatenschap bedraagt € 5.806.057 en is als volgt opgebouwd:

Woning in Nederland € 476.000

Andere onroerende zaken in Nederland € 977.500

Roerende zaken € 47.473

Bank- en spaarrekening en contant geld € 33.997

Effecten € 5.146.881

Vorderingen en teruggaven € 69.318

Ondernemingsvermogen

€ 6.947.210

€13.698.379

Schulden

€ 1.665.874

Saldo bezittingen en schulden

€12.032.505

Helft gemeenschappelijk vermogen

€ 6.016.252

Begrafenis- of crematiekosten

€ 10.195

Zuiver saldo van de nalatenschap

€ 6.006.057

Af: uit te keren legaten

Te verdelen saldo

€ 200.000

€ 5.806.057

De aanslag erfbelasting is voor [X1] als volgt vastgesteld:

Legaat vruchtgebruik nalatenschap

€ 1.034.641

Erfdeel 10/1000e

€ 58.059

Totale verkrijging

€ 1.092.700

Vrijstelling

€ 616.880

Belaste verkrijging

Verschuldigde erfbelasting

€ 475.820

€ 83.338

Belastingrente

€ 9.169

De aanslag erfbelasting is voor zowel [X2] als [X3] als volgt vastgesteld:

Erfdeel nalatenschap 495/1000e

Belast met vruchtgebruik

Totale verkrijging

€ 2.873.999

€ 517.321 -/-

€ 2.356.678

Vrijstelling

€ 19.535

Belaste verkrijging

€ 2.337.143

Verschuldigde erfbelasting

€ 455.602

Belastingrente

€ 6.878

3 Het geschil en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of de BOR kan worden toegepast op de erfrechtelijke verkrijging van de certificaten van aandelen in [A] BV door de echtgenoot en de kinderen. Meer in het bijzonder is in geschil of [B] BV een materiële onderneming dreef ten tijde van het overlijden van erflaatster. Belanghebbenden beantwoorden deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

3.2.

Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslagen erfbelasting waarbij de BOR primair wordt toegepast op de onroerende zaken ter waarde van in totaal € 9.816.000, subsidiair op de onroerende zaken genoemd in 2.4 onder 1 tot en met 13 (behalve nr. 4) en 19 tot en met 21 ter waarde van € 7.035.000 en meer subsidiair over de onroerende zaken genoemd in 2.4 onder nummers 1, 3, 7, 9 en 10, 19 en 21, in totaal ter waarde van € 4.106.000.

3.3.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het hoger beroep

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing