Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-09-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9193, 20/00962 t/m 20/00965
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-09-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9193, 20/00962 t/m 20/00965
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 28 september 2021
- Datum publicatie
- 8 oktober 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:9193
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:672, Niet ontvankelijk
- Zaaknummer
- 20/00962 t/m 20/00965
Inhoudsindicatie
Invordering. Betekeningskosten dwangbevel.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 20/00962 tot en met 20/00965
uitspraakdatum: 28 september 2021
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 oktober 2020, nummers AWB 20/137, 20/182 tot en met 20/184, in het geding tussen belanghebbende en
de invorderingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Rivierenland (hierna: de invorderingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 17 oktober 2019 zijn aan belanghebbende dwangbevelen betekend die zien op het niet tijdig betalen van de aanslagen gemeentelijke heffingen voor de jaren 2016 tot en met 2019 van respectievelijk € 587, € 501, € 1.114 en € 1.159. Daarbij is zijn respectievelijk € 74, € 70, € 134 en € 138 aan kosten voor betekening in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft tegen de kosten voor betekening bezwaar gemaakt.
De invorderingsambtenaar heeft bij uitspraken op bezwaar van 2 december 2019 de betekeningskosten gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 12 oktober 2020 de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft op 15 oktober 2020 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Daarvoor is een griffierecht betaald van € 131.
De invorderingsambtenaar heeft op 16 maart 2021 een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2021. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door [naam1] . Namens de invorderingsambtenaar zijn verschenen [naam2] en [naam3] . Beide partijen hebben een pleitnota voorgedragen en ingebracht.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Overwegingen
Op grond van artikel 231, lid 1 Gemeentewet geschiedt de invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen.
Ingevolge artikel 9, lid 1 Invorderingswet 1990 is een belastingaanslag invorderbaar zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet. De verplichting tot betaling wordt niet geschorst door de indiening van een bezwaar- of beroepschrift inzake een belastingaanslag (artikel 9, lid 12 Invorderingswet 1990).
Indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, maant de ontvanger hem schriftelijk aan om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen (artikel 11 Invorderingswet 1990).
Als de belastingschuld na de aanmaning niet is betaald, kan de ontvanger tot dwanginvordering overgaan door een dwangbevel uit te vaardigen (artikel 12 Invorderingswet 1990).
Aan het betekenen van een dwangbevel zijn kosten verbonden, namelijk een bedrag van € 42 verhoogd met € 4 van elk geheel bedrag van € 45 waarmee de gevorderde som € 45 te boven gaat, met een maximum van € 12.356 (artikel 3, lid 1 Kostenwet invordering rijksbelastingen; tekst 2019).
Tegen de door de ontvanger in rekening gebrachte kosten kan bezwaar worden gemaakt bij de ontvanger en nadien beroep worden ingesteld bij de belastingrechter (artikel 7, lid 1 Kostenwet invordering rijksbelastingen).
Vaststaat dat belanghebbende de aanslagen gemeentelijke heffingen ook na aanmaning niet (volledig) heeft betaald, dat belanghebbende niet om uitstel van betaling heeft verzocht en dat de invorderingsambtenaar evenmin uitstel van betaling heeft verleend. Dit brengt mee dat de invorderingsambtenaar terecht tot invordering kon overgaan en de daarmee gepaard gaande betekeningskosten in rekening kon brengen.
Anders dan belanghebbende kennelijk betoogt, wordt de verplicht tot betaling niet geschorst door de indiening van een bezwaar- of beroepschrift inzake een belastingaanslag (artikel 9, lid 12 Invorderingswet 1990). Dat de onderhavige aanslagen gemeentelijke heffingen nog ‘onder de rechter’ zijn, brengt dus niet mee dat de betalingsverplichting is geschorst.
Ter zake van de aanslagen gemeentelijke heffingen voor de jaren 2016 en 2017 is belanghebbende op 16 december 2017 aangemaand tot betaling. In de beroepsprocedure bij de Rechtbank heeft de invorderingsambtenaar indertijd toegezegd dat de inning van deze aanslagen zou worden opgeschort totdat de Rechtbank uitspraak had gedaan. Pas nadat de Rechtbank op 13 februari 2019 uitspraak had gedaan en de invorderingsambtenaar op 10 juli 2019 nog een betalingsherinnering aan belanghebbende had gestuurd, is tot dwanginvordering overgegaan. Het Hof ziet in deze gang van zaken geen aanleiding om te oordelen dat de invorderingsambtenaar geen betekeningskosten ter zake van de dwangbevelen in rekening kan brengen.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.
3 Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.