Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9561, 21/00105

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9561, 21/00105

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
12 oktober 2021
Datum publicatie
22 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:9561
Formele relaties
Zaaknummer
21/00105

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardevaststelling winkel.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 21/00105

uitspraakdatum: 12 oktober 2021

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 november 2020, nummer UTR 20/579, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 122 te [plaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2018 en de toestand op 1 januari 2019, voor het jaar 2019 vastgesteld op € 686.000. Tegelijk met deze beschikking is onder meer de aanslag onroerendezaakbelasting 2019 (OZB) voor zover het betreft het gebruikersgedeelte vastgesteld op € 1.881,01.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is daartegen in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 22 september 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord: namens belanghebbende zijn gemachtigde [naam1] en namens de heffingsambtenaar [naam2] , bijgestaan door [naam3] , taxateur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

[de verhuurder] B.V. (hierna: de verhuurder) was tot ultimo 2020 eigenaar van het winkelcentrum [naam4] in [plaats] . Het winkelcentrum bestaat uit circa 70 winkels waaronder de onroerende zaak.

2.2.

In de onroerende zaak heeft belanghebbende een sportwinkel onder de naam [naam5] geëxploiteerd. Daartoe huurde voorheen [naam5] B.V., het moederbedrijf van belanghebbende, de onroerende zaak voor € 72.000 per jaar. Die huurovereenkomst is beëindigd nadat het moederbedrijf van belanghebbende in februari 2016 failliet werd verklaard. Na dat faillissement is de onroerende zaak niet ter verhuur op de markt aangeboden.

2.3.

Vanaf 1 mei 2016 is belanghebbende de huurder van de onroerende zaak. Belanghebbende en de verhuurder zijn daarbij, na onderhandelingen, een huur overeengekomen van € 51.000 per jaar. De verhuurder is niet gelieerd aan belanghebbende.

2.4.

De door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde is bepaald met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode. Daarbij is de huurwaarde onderbouwd met huurprijzen van rond de waardepeildatum ingegane huurovereenkomsten van andere in het winkelcentrum gelegen panden.

3 Geschil

3.1.

In geschil is enkel nog of het eigen huurcijfer bruikbaar is ter bepaling van de huurwaarde op de waardepeildatum.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en bepleit een waarde van € 577.000 (het eigen huurcijfer van € 51.000 verhoogd met 3% wegens inflatie en vermenigvuldigd met de door de heffingsambtenaar bepleite kapitalisatiefactor van 11). Indien het eigen huurcijfer niet bruikbaar is, bepleit belanghebbende een waarde gelijk aan de vastgestelde waarde.

3.3.

De heffingsambtenaar beantwoordt de vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing