Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-11-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10109, 21/01814 en 21/01815

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-11-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10109, 21/01814 en 21/01815

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
22 november 2022
Datum publicatie
2 december 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:10109
Zaaknummer
21/01814 en 21/01815
Relevante informatie
Art. 17 lid 2 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ, Art. 8:42 Awb, Art. 8:66 lid 1 Awb, Art. 8:67 lid 1 Awb, Art. 8:86 lid 1 Awb, Art. 8:88 lid 1 Awb, Art. 8:104 lid 1 Awb

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardevaststelling flatwoning.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers BK-ARN 21/01814 en BK-ARN 21/01815

uitspraakdatum: 22 november 2022

Uitspraak van de achtste enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 1 december 2021, nummers UTR 21/29 en 21/30, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waardes van de onroerende zaken [adres1] 45 (nummer 21/01814; hierna: object 1) en [adres2] 101 (nummer 21/ 01815; hierna: object 2), beide te [woonplaats] , per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2020 vastgesteld op respectievelijke € 179.000 en € 719.000. Tegelijk met deze beschikkingen zijn de aanslagen onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) 2020 vastgesteld.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikkingen en de aanslagen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep voor zover het ziet op object 1 ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van object 1, een in 1950 gebouwde flatwoning met een bruto inhoud van 174 m3.

2.2.

De Rechtbank heeft ten aanzien van het geschil betreffende object 2 als volgt overwogen in de uitspraak van 1 december 2021:

Object 2

Partijen hebben op de zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt en wel in die zin dat naar hun oordeel de waarde in het economische verkeer, als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, van object 2 op de waardepeildatum 1 januari 2019 nader moet worden vastgesteld op € 674.000,-. Zij hebben daarbij ook afgesproken dat verweerder het griffierecht zal vergoeden en de door eiser gemaakte proceskosten tot € 1.598,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 265,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor l). Zij wensen van de rechtbank alleen nog een uitspraak over object 1.”

3 Geschil

Object 1

3.1.

In geschil is de waarde van object 1 op de waardepeildatum 1 januari 2019.

3.2.

Belanghebbende bepleit ten aanzien van object 1 een waarde van € 135.000 en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de bij beschikking vastgestelde waarde en de aanslag OZB 2020.

3.3.

De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de waarde van object 1 van € 179.000 niet te hoog is vastgesteld en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Object 2

3.4.

In geschil is of belanghebbende nog op kan komen tegen de afgesproken proceskosten die zien op object 2.

3.5.

Belanghebbende stelt dat nog kan worden opgekomen tegen de onjuiste proceskostenvergoeding die is afgesproken ten aanzien van object 2. Belanghebbende heeft gedwaald en is door het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, nr. 21/02977, ECLI:NL:HR:2022:752, wakker geschud. Toen werd duidelijk dat een te laag bedrag aan proceskostenvergoeding is afgesproken met de heffingsambtenaar.

3.6.

De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat belanghebbende hier niet meer tegenop kan komen. De te vergoeden proceskosten zijn ter zitting van de Rechtbank tussen partijen overeengekomen, van dwaling is geen sprake en partijen hebben aangegeven van de Rechtbank geen uitspraak meer te willen ten aanzien van object 2.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing