Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-11-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10322, 21/00663 t/m 21/00670

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-11-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10322, 21/00663 t/m 21/00670

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
29 november 2022
Datum publicatie
9 december 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:10322
Formele relaties
Zaaknummer
21/00663 t/m 21/00670
Relevante informatie
Art. 10 lid 1 BPM, Art. 16a BPM, Art. 8 lid 4 onderdeel b Uitv.reg. BPM, Art. 7:2 Awb, Art. 8:69 lid 2 Awb, Art. 110 VWEU, Art. 267 VWEU

Inhoudsindicatie

BPM. Vermindering (afschrijving).

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers BK-ARN 21/00663 tot en met 21/00670

uitspraakdatum: 29 november 2022

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] h.o.d.n. [naam1] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 april 2021, nummers LEE 20/902 tot en met LEE 20/909, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een boete opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd, de boete en belastingrente dienovereenkomstig verminderd en een kostenvergoeding toegekend.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank NoordNederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar met uitzondering van de beslissing over de verleende kostenvergoeding vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 6.122, de belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de boetebeschikking vernietigd, het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 178 aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.068, beide laatste bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop de uitspraak van de Rechtbank is gedaan tot aan de dag van voldoening.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.

1.6.

Partijen hebben voor de zitting nadere stukken ingestuurd.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 3 augustus 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord A.F.M.J. Verhoeven als de gemachtigde van belanghebbende (hierna: gemachtigde), bijgestaan door [naam2] , alsmede [naam3] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam4] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft in de periode 11 mei 2016 tot en met 21 juni 2017 aangifte voor de bpm gedaan inzake de registratie van de hiernavolgende acht uit het buitenland afkomstige auto’s (hierna: de auto’s):

Auto

Merk

Type

Kenteken

1

Toyota

RAV4

[kenteken1]

2

Toyota

Verso

[kenteken2]

3

Renault

Kangoo

[kenteken3]

4

Renault

Kangoo

[kenteken4]

5

Renault

Scenic

[kenteken5]

6

Toyota

Auris

[kenteken6]

7

Toyota

RAV4

[kenteken7]

8

Renault

Captur

[kenteken8]

Verschuldigde bpm

2.2.

In de aangiften voor de auto’s heeft belanghebbende gekozen voor de methode ‘Taxatie’ om de vermindering op grond van artikel 10, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet bpm) te berekenen. In de taxatierapporten van [naam5] is de verschuldigde bpm onder andere berekend door de handelsinkoopwaarde te verminderen met 100% van de gecalculeerde herstelkosten van de geconstateerde schade. In de aangiften is de verschuldigde bpm voor de auto’s aan de hand van de taxatierapporten als volgt berekend:

Auto

Bruto/ historische bpm

Handelsinkoop- waarde in gebruikelijke staat

Schade

Handelsinkoop-waarde in aangegeven staat

Afschrijving

Te betalen bpm

Nr.

%

1

3.752

27.972

10.560

17.412

58,27

1.565

2

9.111

11.810

4.500

7.310

80,03

1.819

3

5.959

13.827

6.849

6.978

71,26

1.712

4

5.959

13.827

9.979

3.848

84,60

917

5

5.796

14.813

6.453

8.360

70,65

1.701

6

7.029

17.685

9.798

7.887

75,58

1.716

7

10.491

17.932

8.362

9.570

76,62

2.438

8

3.380

12.651

5.202

7.449

66,27

1.140

2.3.

Door de taxateur van de dienst Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) zijn de auto’s getaxeerd en is voor elke afzonderlijke auto (zie 2.1.) een verslag ‘Onderzoek waardebepaling’ opgesteld.

2.4.

Door de Inspecteur is – gedeeltelijk gebaseerd op de verslagen van de DRZ – een naheffingsaanslag tot een bedrag van € 7.651 opgelegd. De verschuldigde bpm is als volgt berekend:

Auto

Handels-inkoop-waarde

Schade

Waarde-vermindering

Handels-

inkoopwaarde

in aangegeven staat

Te betalen bpm

Extra leeftijds-korting

Reeds betaalde bpm

Naheffing

Nr.

1

24.628

3.236

2.417

22.211

1.997

43

1.565

389

2

11.653

-

-

11.653

2.898

61

1.819

1.019

3

11.212

303

243

10.696

2.561

-

1.712

849

4

13.458

337

280

13.178

3.143

49

917

2.176

5

13.612

819

637

12.975

2.639

-

1.701

938

6

14.258

831

707

13.551

2.902

-

1.716

1.186

7

18.700

7.194

5.332

13.368

3.059

148

2.410

501

8

12.428

731

566

11.862

1.814

81

1.140

593

Totaal

382

7.651

2.5.

Bij uitspraak op bezwaar van 28 februari 2020 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende gedeeltelijk toegewezen, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 7.269 in verband met extra leeftijdskorting van € 382, de belastingrente overeenkomstig verminderd, de boete verminderd tot een bedrag van € 726 en aan belanghebbende een kostenvergoeding toegekend van € 521 (1 punt voor het indienen van het bezwaar en 1 punt voor het bijwonen van het hoorgesprek met een waarde per punt van € 261 en een wegingsfactor van 1) overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb).

2.6.

De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag na bezwaar verder verminderd tot een bedrag van € 6.122. Deze vermindering ziet voor een bedrag van € 284 op auto 8. De waardevermindering van auto 8 is daarbij door de Rechtbank vastgesteld op € 12.087 (54,73%).

Gang van zaken bezwaarfase

2.7.

Bij brief met dagtekening 11 april 2019 heeft de Inspecteur aan gemachtigde zijn voorgenomen uitspraak op het ingediende bezwaar tegen de naheffingsaanslag toegezonden. In deze brief is de volgende passage opgenomen:

“Indien u het niet eens bent met mijn voornemen, heeft u het recht om te worden gehoord. Hiertoe zal ik u een voorstel doen, dan wel heeft u inmiddels een voorstel ontvangen.”

2.8.

Bij brief van 1 mei 2019 heeft de Inspecteur belanghebbende geïnformeerd dat hij gemachtigde met ingang van 1 mei 2019 voor de duur van zes maanden heeft geweigerd, omdat tegen gemachtigde ernstige bezwaren zijn gerezen.

2.9.

Bij brief van 16 mei 2019 heeft de Inspecteur de vervanger van gemachtigde, [naam6] (hierna: [naam6] ), uitgenodigd voor een hoorgesprek op 20 juni 2019. De brief bevat een lijst met daarin de bezwaarschriften waarop de hoorzitting betrekking zal hebben. Uit deze lijst volgt dat het bezwaar tegen de onderhavige naheffingsaanslag deel uitmaakt van deze bezwaarschriften waarop de hoorzitting betrekking zal hebben. [naam6] heeft deze afspraak afgezegd.

2.10.

Bij brief van 25 juni 2019 heeft de Inspecteur [naam6] opnieuw uitgenodigd voor een hoorgesprek, te houden op 6 augustus 2019 aangaande onder andere het bezwaarschrift tegen de onderhavige naheffingsaanslag.

2.11.

De Inspecteur heeft op 11 juli 2019 een e-mail ontvangen ondertekend door [naam7] . In deze e-mail is — voor zover hier van belang — het volgende geschreven:

"heden ontvingen wij per aangetekende post uw schrijven van 10 juli 2019, waarin u uitnodigingen stuurt voor (massale) hoorgesprekken.

(…)

Mevrouw [naam6] heeft u voorafgaande aan haar vakantie reeds nadrukkelijk en onverkort medegedeeld dat er geen data meer beschikbaar zijn in augustus (en september) 2019 voor hoorzittingen met uw dienst en nadrukkelijk verzocht uit te kijken naar data in oktober/november 2019 en begin 2020.

Ik geef u de data van zittingen bij de rechtbanken/gerechtshoven. Ik merk op dat de heer Verhoeven ook nog een cassatiepraktijk heeft met cassatieberoepen/conclusie van dupliek en adviseert aan derden;

1 augustus 2019 rechtbank Zeeland-West-Brabant

2 augustus 2019 rechtbank Noord-Holland

8 augustus 2019 gerechtshof Arnhem

9 augustus 2019 rechtbank Gelderland

12 augustus 2019 rechtbank Noord-Holland

14 augustus 2019 gerechtshof Arnhem

15 augustus 2019 rechtbank Zeeland-West-Brabant

20 augustus 2019 rechtbank Gelderland

23 augustus 2019 rechtbank Gelderland

Zoals u weet gaan alle zaken in beroep/hoger beroep en cassatie, het behoeft aldus absoluut geen enkele toelichting dat er in augustus 2019 geen ruimte meer is voor (massale) hoorgesprekken.

Nu komt u op 10 juli 2019 met data in (begin) augustus 2019, terwijl u weet dat wij verhinderd zijn. Dat is natuurlijk niet correct. U doet het er om volgens de heer Verhoeven, het is een strategie die u ogenschijnlijk hanteert mag ik namens hem mededelen."

2.12.

Bij e-mail van 24 juli 2019 heeft [naam6] aan de Inspecteur – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:

"Ik ben deze week eerder teruggekomen van vakantie op verzoek van beide heren [Hof: gemachtigde en [naam2] ], i.v.m. de zitting van gisteren en de enorme drukte, de maanden augustus 2019 en september 2019 staan volledig volgepland met zittingen bij de verschillende rechtscolleges."

2.13.

Bij brief van 25 juli 2019 heeft de Inspecteur aan [naam8] B.V. ter attentie van [naam7] – voor zover hier van belang – het volgende medegedeeld:

"Op 11 en 17 juli stuurde u me een aantal e-mails met betrekking tot de geplande hoorgesprekken in augustus en september. Ik wil daarop reageren.

(…)

Ik heb mevrouw [naam6] uitgenodigd op:

6 augustus div. belanghebbenden - 2e uitnodiging (komt van 4-6 en 20-6)

(…)

10 september div belanghebbende – 1e uitnodiging

(…)

Op deze dagen staan geen (BPM) zaken bij de rechtbanken of gerechtshoven gepland. U laat mij weten dat mevrouw [naam6] alleen op 10 september gehoord wil worden. Het feit dat de heer Verhoeven nog een cassatie- en adviespraktijk heeft is niet relevant. De heer Verhoeven is geweigerd en heeft mevrouw [naam6] aangewezen als zijn vervangster. Uw insinuatie dat er sprake zou zijn van een strategie is voor uw rekening. Ik probeer de bezwaren voortvarend af te wikkelen mede gelet op de redelijke termijn van berechting. Daartoe zal ik ook met enige regelmaat hoorgesprekken moeten houden. Ik wil in redelijkheid rekening houden met de agenda van mevrouw [naam6] . Echter, afspraken afzeggen wegens extreme drukte en aangeven pas in oktober/november en begin 2020 weer ruimte te hebben acht ik niet acceptabel.

(…)

Tijdens de laatste hoorgesprekken zijn slechts algemene opmerkingen geplaatst. Daarnaast is mij niet duidelijk om welke redenen een hoorgesprek niet door kan gaan omdat u – of omdat er namens u - vanaf maart wisselende argumenten gebruikt om hoorgesprekken af te zeggen. (...) Ik verzoek u zich hierover op korte termijn in duidelijke bewoordingen uit te laten. Vooralsnog gaan de gesprekken in augustus en september door."

2.14.

Bij e-mail van 31 juli 2019 heeft [naam6] de Inspecteur – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:

“met dagtekening van 25 juli ontving ik uw brieven waarin u reageert (…) op berichtgeving van mevrouw [naam7] . (…) Het kan niet zo zijn dat de dagen dat er geen zitting is wij moeten besteden aan uw verzoeken voor het voeren van hoorgesprekken, zo werkt het niet, u genoegzaam medegedeeld. (...) ik persisteer in mijn verzoek data af te spreken voor oktober 2019 en later, zoals ik eerder al schreef, met beperkingen die ik nu aanvul.

Ik zal niet aanwezig zijn bij de `gesprekken' in augustus 2019, zoals u eerder al genoegzaam en duidelijk medegedeeld."

2.15.

Bij brief van 18 oktober 2019 heeft de Inspecteur gemachtigde opnieuw uitgenodigd voor een hoorzitting, te houden op 4 november 2019 aangaande onder andere het bezwaarschrift tegen de onderhavige naheffingsaanslag.

2.16.

Op 4 november 2019 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden waarbij gemachtigde, [naam7] en [naam2] aanwezig waren. Van dit hoorgesprek heeft de Inspecteur een verslag opgesteld dat hij aan de gemachtigde van belanghebbende heeft gezonden. In dit verslag staat, voor zover hier relevant, het volgende:

"Vooraf

Voor dit hoorgesprek is op 18 oktober 2019 een uitnodiging verzonden. Bij de uitnodiging is een lijst met te bespreken dossiers bijgevoegd, zodat gemachtigde zich kan voorbereiden. Voor deze dossiers is gemachtigde eerder uitgenodigd op 4 juni 2019, 20 juni 2019 en 6 augustus 2019. Al deze afspraken zijn door gemachtigde afgezegd."

2.17.

De Rechtbank heeft de redelijke termijn voor het vaststellen van een vergoeding van immateriële schade verlengd - naast de verlenging van twee maanden en zestien dagen die tussen partijen niet in geschil is - met de periode van 6 augustus 2019 tot 4 november 2019. De Rechtbank heeft voor zover van belang het hiernavolgende overwogen (belanghebbende wordt in dit citaat aangeduid als ‘eiser’ en de Inspecteur als ‘verweerder’):

“Hoewel niet ieder gehonoreerd verzoek om uitstel van de kant van de eiser meebrengt dat de in het algemeen als redelijk aan te merken termijn wordt verlengd met de duur van het verleende uitstel, volgt de rechtbank verweerder in zijn stelling dat de gemachtigde van eiser, dan wel zijn vervangers, die zoals uit de correspondentie blijkt, naar zijn instructies hebben gehandeld, de planning van een hoorgesprek hebben gefrustreerd. Nadat de gemachtigde van eiser het eerste door verweerder op 20 juni 2019 geplande hoorgesprek had afgezegd, heeft verweerder een nieuw hoorgesprek gepland voor 6 augustus 2019. Uit de correspondentie tussen partijen (…) blijkt dat de - op dat moment als – gemachtigde van eiser optredende personen op 6 augustus 2019 niet verhinderd waren door een zitting. Zij hebben desondanks het hoorgesprek dat verweerder voor die datum hadden gepland afgezegd vanwege ‘extreme drukte’. Naar het oordeel is dat een omstandigheid die in dit geval voor rekening van eiser moet komen, te meer nu de gemachtigde enkel heeft aangeboden het hoorgesprek van 6 augustus te verplaatsen naar eind oktober of november, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank ook geen redelijk alternatief is. De rechtbank verlengt daarom de redelijke termijn met de periode van 6 augustus 2019 tot 4 november 2019.”

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen zijn verschillende punten in geschil die in onderdeel 4 nader zullen worden vermeld.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing