Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-02-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1080, 20/00862
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-02-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1080, 20/00862
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 15 februari 2022
- Datum publicatie
- 25 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2022:1080
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1799
- Zaaknummer
- 20/00862
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Borgstelling. Voorziening. Redelijke mate van zekerheid dat belanghebbende als borg zou worden aangesproken?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 20/00862
uitspraakdatum: 15 februari 2022
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 augustus 2020, nummer AWB 19/2783, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 141.358. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 5.215 aan belastingrente in rekening gebracht.
Op het bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2021. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde drs. M. Hiele. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [naam1] en mr. [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is directeur-grootaandeelhouder van [naam3] BV (hierna: [naam3] BV) en is eigenaar van de panden aan [adres1] en [adres2] te [woonplaats] . Het pand aan [adres1] betreft de eigen woning van belanghebbende. Het pand aan [adres2] is ter beschikking gesteld aan [naam3] BV.
[naam3] BV bezit 100% van de aandelen in [naam4] BV en 50% van de aandelen in [naam5] BV. De overige 50% van de aandelen in [naam5] BV worden gehouden door [naam6] NV. [naam6] NV is een te Curaçao opgerichte vennootschap waarvan belanghebbende bestuurder was.
[naam3] BV bezat tot 14 juni 2013 100% van de aandelen in [naam7] BV (hierna: [naam7] BV). [naam3] BV bezat tot 14 juni 2013 100% van de aandelen in [naam8] BV, welke vennootschap per die datum uit de fiscale eenheid is ontvoegd en is overgenomen door [naam5] BV. Ultimo 2013 bezit [naam5] BV 100% van de aandelen in [naam8] BV en [naam7] BV.
[naam3] BV en [naam8] BV hebben op 28 maart 2011 een financieringsovereenkomst voor € 1.500.000 afgesloten bij [de bank] . Belanghebbende heeft zich in deze financieringsovereenkomst borg gesteld voor een bedrag van € 250.000 voor alle huidige en toekomstige verplichtingen van [naam3] BV en [naam8] BV. Als zekerheid voor de borgtocht heeft [de bank] een recht van hypotheek verkregen op de panden aan [adres1] en [adres2] te [woonplaats] . Belanghebbende en [naam3] BV respectievelijk [naam8] BV hebben geen schriftelijke overeenkomst gesloten ten aanzien van de borgstelling. Evenmin is schriftelijk een vergoeding voor de borgstelling afgesproken.
Uit het jaarverslag 2012 van [naam3] BV blijkt dat zij [de bank] de volgende zekerheden heeft verstrekt: de verpanding van vorderingen op derden, verpanding van voorraden en de verpanding van filmrechten, vermogensverklaring non-dividend clausule 30% en de achterstelling van schulden aan andere crediteuren.
De resultaten van [naam3] BV over de jaren 2012 en 2013 zijn respectievelijk negatief € 3.000.304 en positief € 1.934.457. De resultaten van [naam8] BV over de jaren 2012 en 2013 zijn respectievelijk negatief € 1.160.806 en negatief € 158.897.
Belanghebbende heeft op 30 oktober 2014 de aangifte IB/PVV 2013 ingediend naar een
verzamelinkomen van negatief € 78.642. In de aangifte is een bedrag van € 250.000, exclusief TBS-vrijstelling, als “voorziening privé borgstelling [de bank] ” als kostenpost ten laste van het resultaat uit terbeschikkingstelling geboekt. In de TBS-balans van belanghebbende is ter zake van deze boeking geen passiefpost opgenomen.
In de jaren 2013 tot en met 2016 is het krediet afgelost door [naam8] BV. De middelen voor de aflossing waren afkomstig uit de van [naam7] BV ontvangen royalty’s.
In de aangiften IB/PVV over de jaren 2014 tot en met 2016 van belanghebbende is geen rekening gehouden met een (gedeeltelijke) belaste vrijval ter zake van het in 2013 in aftrek gebrachte bedrag voor de “voorziening privé borgstelling [de bank] ”.
In de definitieve aanslag IB/PVV 2013 is de aftrek van de kosten vanwege de borgstelling niet geaccepteerd tot een bedrag van € 220.000 (€ 250.000 minus terbeschikkingstellingsvrijstelling van € 30.000).
3 Geschil
In geschil is of belanghebbende in 2013 een voorziening van € 250.000 in verband met de borgstelling heeft gevormd, dan wel in 2013 feitelijk een eenmalige kostenpost ten laste van het belastbare inkomen uit werk en woning heeft gebracht. Voor zover belanghebbende een voorziening heeft gevormd, is in geschil of wordt voldaan aan de voorwaarden daarvoor en zo ja, is ten slotte in geschil of deze voorziening ten laste van het belastbare inkomen uit werk en woning kan worden gebracht. Met betrekking tot het laatste geschilpunt bepleit de Inspecteur dat de borgstelling is aangegaan op onzakelijke gronden, als aandeelhouder in de kapitaalsfeer, zodat de afwaardering niet leidt tot een in aanmerking te nemen verlies.