Hoge Raad, 02-12-2022, ECLI:NL:HR:2022:1799, 22/00939
Hoge Raad, 02-12-2022, ECLI:NL:HR:2022:1799, 22/00939
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 2 december 2022
- Datum publicatie
- 2 december 2022
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2022:1799
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2022:1080
- Zaaknummer
- 22/00939
Inhoudsindicatie
HR verklaart het beroep in cassatie n-o.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/00939
Datum 2 december 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende),
vertegenwoordigd door M. Hiele,
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 februari 2022, nr. 20/008621.
1 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
Het via het webportaal van de Hoge Raad ontvangen beroepschrift in cassatie bevat, hoewel artikel 6:5, lid 1, letter d, Awb dit vereist, niet de gronden van het beroep.De griffier van de Hoge Raad heeft op 30 september 2022 in het digitale dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarbij belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld dat verzuim binnen zes weken na die datum te herstellen. Die termijn eindigde op 11 november 2022. Van de plaatsing van het hiervoor vermelde bericht in het digitale dossier van belanghebbende is eveneens op 30 september 2022 een kennisgeving verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven emailadres. Op grond hiervan neemt de Hoge Raad aan dat belanghebbende dit bericht heeft ontvangen en wel, gelet op artikel 8:36c, lid 2, Awb, op 30 september 2022.Belanghebbende heeft het hiervoor bedoelde verzuim niet hersteld. Daarom zal de Hoge Raad met toepassing van artikel 6:6 Awb het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.
2 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
3 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2022.