Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-12-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10939, 22/00061
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-12-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10939, 22/00061
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 20 december 2022
- Datum publicatie
- 30 december 2022
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:906
- Zaaknummer
- 22/00061
- Relevante informatie
- Art. 3.2 Wet IB 2001, Art. 3.8 Wet IB 2001, Art. 9 lid 1 AWR, Art. 67a AWR
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Advieswerkzaamheden. Bron van inkomen. Objectieve voordeelsverwachting?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/00061
uitspraakdatum: 20 december 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 7 december 2021, nummers AWB 21/2215 en 21/2319, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.798. Bij beschikkingen is belastingrente berekend van € 253 en is een verzuimboete opgelegd van € 369.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd van € 847 berekend naar een bijdrage-inkomen van € 15.000. Bij beschikking is belastingrente berekend van € 33.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar het bezwaar betreffende de IB/PVV nietontvankelijk verklaard en het bezwaar tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en de aanslag IB/PVV 2018 verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.798, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd naar € 48 en de verzuimboete van € 369 gehandhaafd. Tevens heeft de Inspecteur het bezwaar betreffende de Zvw niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en de aanslag Zvw en de beschikking belastingrente verminderd tot nihil.
Belanghebbende is tegen de uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep betreffende de aanslag Zvw 2018 en de bijbehorende beschikking belastingrente wegens het ontbreken van een procesbelang niet-ontvankelijk verklaard en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Op 10 januari 2008 heeft belanghebbende de eenmanszaak [naam3] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De activiteiten zijn omschreven als "Advisering op het gebied van management en bedrijfsvoering".
Op 4 december 2008 is [naam3] met [naam4] B.V. (hierna: [naam4] B.V.) een overeenkomst tot samenwerking aangegaan voor maximaal 6 maanden om te kijken of er in Iran mogelijkheden waren om een energieproject op te starten. Deze overeenkomst is op 24 april 2009 voortgezet voor 6 maanden. Vervolgens is er op 23 mei 2009 een opzet/voorstel op papier gezet.
Op 4 juni 2009 heeft [naam4] B.V. de samenwerking opgezegd, omdat zij onvoldoende potentieel in het project zag. Op 8 juni 2009 heeft belanghebbende tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 22 juni 2009 heeft [naam4] B.V. een uitgebreide e- mail gestuurd om te reageren op het bezwaar van belanghebbende en de claim dat er een bedrag van € 450.000 exclusief BTW moet worden betaald. In deze e- mail heeft [naam4] B.V. belanghebbende meegedeeld dat het project economisch niet aantrekkelijk en te risicovol is en dat blijkens het contract partijen in dat geval hun eigen kosten dragen.
Op 24 augustus 2009 heeft belanghebbende een factuur opgemaakt gericht aan [naam4] B.V. voor een bedrag van € 450.000 met als omschrijving ‘voorschot organisatie en sociale fee’ exclusief € 85.500 BTW met een begeleidend schrijven waarin [naam4] B.V. wordt verzocht dit verschuldigde bedrag zo snel mogelijk te betalen.
Op 28 augustus 2009 heeft de advocaat van [naam4] B.V. aan belanghebbende een brief gestuurd waarin de claim van belanghebbende wordt bestreden.
Op 3 december 2010 heeft deze advocaat de door belanghebbende ingeschakelde deurwaarder schriftelijk laten weten dat hij ervan uitgaat dat het dossier (zonder betaling) kan worden afgesloten, omdat [naam4] B.V. al een jaar niets van belanghebbende heeft gehoord.
Op 27 december 2010 heeft de deurwaarder het dossier ook afgesloten. Het document dat daarop ziet vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:
“Zoals u kunt opmaken in de brief d.d. 28 augustus 2009 van de advocaat van debitrice wordt uw vordering gemotiveerd betwist. Kortgezegd wordt ondermeer betwist dat alle noodzakelijke contracten zouden zijn getekend door alle partijen en de financiering geregeld zou zijn. De bewijslast dat hieraan is voldaan, ligt bij u, zoals reeds door ons aan u werd doorgegeven.
Tijdens het telefonische intakegesprek gaf u ons desgevraagd aan dat u alle bewijslast kunt leveren. Ook deelde u ons mede dat de vordering niet gemotiveerd wordt betwist. Echter zoals het zich nu laat zien, is het tegendeel aangaande de betwisting waar. In ons telefonische onderhoud gaven wij aan erop terug te komen indien de vordering alsnog betwist zou u worden en u dan advies te geven.
Ook is er een forumkeuze gemaakt, inhoudende dat geschillen beslecht dienen te worden door het Nederlands Arbritage Instituut te Rotterdam.
Gezien de inhoudelijke betwisting, de forumkeuze en de juridische complexiteit van deze zaak, kunnen wij deze zaak niet verder voor u afhandelen en zullen helaas genoodzaakt zijn tot sluiting van ons dossier over te gaan onder inzending van onze nota. Wij adviseren u deze zaak verder te laten behandelen door een gespecialiseerde advocaat.
(…)”
In de aangiften IB/PVV 2008 tot en met 2018 heeft belanghebbende de volgende bedragen vermeld:
Jaar |
Omzet |
Resultaat |
Lening |
2008 |
Nihil |
-/- € 3.603 |
- |
2009 |
Nihil |
-/- € 20.236 |
- |
2010 |
Geen WUO aangegeven |
- |
- |
2011 |
Geen WUO aangegeven |
- |
- |
2012 |
Geen WUO aangegeven |
- |
- |
2013 |
Geen WUO aangegeven |
- |
- |
2014 |
Geen WUO aangegeven |
- |
- |
2015 |
Geen WUO aangegeven |
- |
- |
2016 |
Geen WUO aangegeven |
- |
- |
2017 |
Geen WUO aangegeven |
- |
- |
2018 |
Nihil |
-/- € 3.014 |
€ 500.000 |
In 2014 heeft belanghebbende deelgenomen aan verschillende handelsmissies naar onder andere de Filipijnen, Turkije en Vietnam.
Op 24 oktober 2014 is een boekenonderzoek aangekondigd voor de omzetbelasting over de jaren 2010 tot en met 2014. Vervolgens is op 9 april 2015 het rapport van het boekenonderzoek uitgebracht.
Voor het jaar 2018 is geen aangifte omzetbelasting gedaan.
De Inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd, herinnerd en aangemaand aangifte IB/PVV te doen over 2018. Belanghebbende heeft daar geen gehoor aan gegeven.
Met dagtekening 28 mei 2020 heeft de Inspecteur een ambtshalve aanslag IB/PVV 2018 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.798. Dit inkomen is opgebouwd uit inkomsten uit vroegere dienstbetrekking voor een bedrag van € 37.798 en inkomsten uit overige werkzaamheden (ROW) van € 15.000. Daarnaast is op 28 mei 2020 ambtshalve de aanslag Zvw 2018 opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 15.000, zijnde de inkomsten uit ROW.
Op 5 oktober 2020 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de ambtshalve aanslagen IB/PVV en Zvw 2018.
Op 9 november 2020 heeft belanghebbende, ter motivering van zijn bezwaar, de aangifte IB/PVV 2018 ingediend. Hij heeft een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.205 aangegeven (inkomsten uit vroegere dienstbetrekking van € 37.798, verminderd met een verlies uit onderneming na MKB-winstvrijstelling van € 2.593) Het verlies uit onderneming bestaat uit rentelasten, verkoopkosten en overige kosten voor een bedrag van € 3.014.
Ter onderbouwing van de lening en de rentelasten heeft belanghebbende een document overgelegd, dat is geregistreerd bij de Belastingdienst. Daarin is het volgende vermeld:
“Ik, ondergetekende, [belanghebbende] verklaar het volgende:
Ik heb op 12-07-1386, Gregoriaanse kalender 4 oktober 2007, 500.000 euro van mevrouw [naam5] geleend tegen een rente van 5% en een jaarlijkse rente van 1% alsmede 1% van het totale project [naam6] dat in de stad [plaats1] wordt gerealiseerd. Ik ga akkoord met het betalen van deze vorderingen aan haar na het afsluiten van het project.”
Daarnaast heeft belanghebbende een vertaling overgelegd van een beëdigd vertaler van een verklaring van [naam5] van 10 oktober 2020 waarin het volgende wordt vermeld:
“Ik, [naam5] , verklaar dat de heer [belanghebbende] , de volgende bedragen als rent van 500.000 euro's aan mij heeft betaald. Deze bedragen zijn alleen de rente op dat bedrag. Aangezien deze bedragen niet via de bank gestort/overgeboekt kunnen worden, worden deze bedragen in contanten betaald.
Het jaar |
Het bedrag in euro’s |
2012 |
1.200 |
2013 |
1.500 |
2014 |
2.500 |
2015 |
2.000 |
2016 |
2.200 |
2017 |
6.500 |
2018 |
800 |
2019 |
1.000 |
(…)”
Met dagtekening 31 december 2020 is de aanslag Zvw 2018 verminderd naar nihil en met dagtekening 2 januari 2021 is de aanslag IB/PVV 2018 verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.798. Het laatstgenoemde bedrag bestaat uit de inkomsten uit vroegere dienstbetrekking. De Inspecteur heeft geen verlies uit onderneming of ROW in aanmerking genomen.
3 Geschil
In geschil is of de aanslag IB/PVV 2018 terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Hierbij is specifiek in geschil of sprake is van een bron van inkomen. Indien sprake is van een bron van inkomen is in geschil of die bron kwalificeert als winst uit onderneming of als ROW en of de in de aangifte aangegeven rente-, verkoop- en overige kosten voor een bedrag van € 3.014 als zakelijke kosten in aftrek kunnen worden gebracht. Daarnaast is de verzuimboete in geschil.
Hoewel belanghebbende in de gronden van zijn hogerberoepschrift het nummer noemt dat de Rechtbank aan de zaak betreffende de aanslag Zvw heeft toegekend, voert hij daartegen in hoger beroep geen gronden aan. Nu de Inspecteur de aanslag Zvw en de bijbehorende beschikking belastingrente bij uitspraak op bezwaar heeft verminderd tot nihil en de Rechtbank de zaak om die reden wegens een gebrek aan procesbelang niet-ontvankelijk heeft verklaard, gaat het Hof ervan uit dat belanghebbende met de vermelding van het nummer niet bedoeld heeft hoger beroep stellen tegen de uitspraak betreffende de aanslag Zvw.