Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-02-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1282, 20/01126
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-02-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1282, 20/01126
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 22 februari 2022
- Datum publicatie
- 4 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2022:1282
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2020:4926, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 20/01126
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling woning.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer 20/01126
uitspraakdatum: 22 februari 2022nummer 07/005620111
Uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 oktober 2020, nummer UTR 20/2481, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar).
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 66 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2016 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2017 vastgesteld op € 281.000. Tegelijk met deze beschikking is voorts de aanslag onroerendezaakbelasting vastgesteld.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de vastgestelde waarde alsmede opgelegde aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 18 april 2018, zaaknummer UTR 18/134, met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan. Bij uitspraak van 1 augustus 2018, zaaknummer UTR 18/134-V, heeft de Rechtbank het verzet gegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 oktober 2018, zaaknummer UTR 18/134, heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de hiervoor - onder 1.5 - genoemde uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 28 januari 2020, zaaknummer 18/01046 heeft het Hof de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de zaak teruggewezen naar de Rechtbank.
De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 30 oktober 2020, verzonden op 11 november 2020, ongegrond verklaard en het verzoek om toekenning van een vergoeding van immateriële schade afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de hiervoor – onder 1.7 – bedoelde uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2021 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een in of rond 1904 gebouwde tussenwoning, gelegen in wijk [de wijk] in [woonplaats] . De onroerende zaak staat op een kavel van 69 m2 en heeft een gebruiksoppervlakte van 129 m2.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de waarde van de onroerende zaak op waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en bepleit een waarde van € 231.000 en dienovereenkomstige vermindering van de bestreden aanslag.
De heffingsambtenaar beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.