Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-02-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1284, 20/01130

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-02-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1284, 20/01130

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
22 februari 2022
Datum publicatie
4 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:1284
Formele relaties
Zaaknummer
20/01130

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Proceskostenvergoeding.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 20/01130

uitspraakdatum: 22 februari 2022

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen (hierna: de heffingsambtenaar)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 november 2020, nummer AWB 20/324, in het geding tussen de heffingsambtenaar en

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft op 23 februari 2019 bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 16 te [woonplaats] , per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2019 vastgesteld op € 372.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.

1.2.

Bij ambtshalve genomen beschikkingen van 1 maart 2019 heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde verminderd tot € 339.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd.

1.3.

Op 4 maart 2019 heeft de heffingsambtenaar een bezwaarschrift van de gemachtigde van belanghebbende ontvangen tegen de WOZ-beschikking en de aanslag OZB van 23 februari 2019.

1.4.

Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de bezwaren gegrond verklaard en de WOZ-waarde en de aanslag OZB overeenkomstig de ambtshalve genomen beschikkingen van 1 maart 2019 verminderd. Het verzoek om een bezwaarkostenvergoeding is afgewezen.

1.5.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd voor zover daarbij geen proceskostenvergoeding is toegekend, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.828,52 en gelast dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 48 vergoedt.

1.6.

De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op woensdag 19 januari 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord A. Oosters als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] , alsmede [naam2] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door mr. [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [adres1] 16 te [woonplaats] (hierna: de woning).

2.2.

De heffingsambtenaar heeft bij WOZ-beschikking van 23 februari 2019 de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 372.000. Tegelijk hiermee is de aanslag OZB voor het jaar 2019 vastgesteld.

2.3.

Op 25 februari 2019 heeft belanghebbende in een telefonisch onderhoud met de heffingsambtenaar zijn bezwaren hiertegen kenbaar gemaakt. Naar aanleiding daarvan heeft de heffingsambtenaar bij ambtshalve genomen beschikkingen van 1 maart 2019 de WOZ-waarde van de woning verminderd tot € 339.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd (hierna: de verminderingsbeschikkingen).

2.4.

Op 4 maart 2019 heeft de gemachtigde van belanghebbende een bezwaarschrift ingediend tegen de WOZ-beschikking en de aanslag OZB. Verzocht wordt om een vergoeding van de gemaakte proceskosten.

2.5.

Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 7 december 2019 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard. De WOZ-waarde en de aanslag OZB zijn overeenkomstig de verminderingsbeschikkingen verminderd. Het verzoek om een kostenvergoeding is afgewezen omdat het bezwaarschrift na de verminderingsbeschikkingen is ingediend en de waarde niet verlaagd is naar aanleiding van het bezwaar.

2.6.

De Rechtbank heeft belanghebbendes beroep gegrond verklaard. Redengevend daarvoor is dat de heffingsambtenaar in zijn uitspraak op bezwaar de WOZ-waarde op een lager bedrag heeft vastgesteld. Gelet hierop is het bezwaar gegrond en heeft de heffingsambtenaar ten onrechte het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, aldus de Rechtbank.

3 Geschil en standpunten van partijen

3.1.

In geschil is of de Rechtbank de heffingsambtenaar terecht en tot een juist bedrag heeft veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende in bezwaar en beroep.

3.2.

De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag ontkennend en voert daartoe aan dat geen recht bestaat op een vergoeding van proceskosten omdat de WOZ-waarde niet naar aanleiding van het namens belanghebbende gemaakte bezwaar is verlaagd. Volgens de heffingsambtenaar zijn de kosten voor professionele rechtsbijstand en een deskundige (taxateur) niet in redelijkheid gemaakt - in ieder geval niet voor zover het proceshandelingen betreft van ver na de verminderingsbeschikkingen - en, voor het geval het Hof van oordeel mocht zijn dat recht bestaat op vergoeding van proceskosten betreffende het bezwaar, dat bij de vaststelling van de vergoeding uitgegaan moet worden van wegingsfactor 0,25 (zeer licht).

3.3.

Belanghebbende is de tegenovergestelde opvatting toegedaan en voert daartoe aan dat op grond van de Wet WOZ de heffingsambtenaar niet bevoegd is om een beschikte waarde ambtshalve te verminderen. Het bezwaar van 4 maart 2019 is bijgevolg gericht tegen de bij de WOZ-beschikking vastgestelde waarde van € 372.000 en om die reden gegrond, zodat de Rechtbank terecht een proceskostenvergoeding heeft toegekend.

3.4.

Tussen partijen is de WOZ-waarde van € 339.000 niet langer in geschil.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing