Hoge Raad, 07-07-2023, ECLI:NL:HR:2023:1056, 22/01074
Hoge Raad, 07-07-2023, ECLI:NL:HR:2023:1056, 22/01074
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 7 juli 2023
- Datum publicatie
- 7 juli 2023
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2023:1056
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2022:1284
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:290
- Zaaknummer
- 22/01074
Inhoudsindicatie
Art. 30 Wet WOZ. Telefonische toezegging lagere WOZ-waardering gevolgd door ambtshalve verminderingsbeschikking. Verhouding tot art. 2 Uitvoeringsbesluit Wet WOZ. Object bezwaar na ambtshalve vermindering. Art. 7:15 Awb.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/01074
Datum 7 juli 2023
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE NIJMEGEN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 februari 2022, nr. 20/011301, op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen (hierna: de heffingsambtenaar) tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 20/324) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Nijmegen voor het jaar 2019 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] .
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door A. Oosters, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal M.R.T. Pauwels heeft op 10 maart 2023 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.2
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten in cassatie
De heffingsambtenaar heeft bij krachtens de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) gegeven beschikking van 23 februari 2019 de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning) voor het jaar 2019 vastgesteld op € 372.000, en belanghebbende een aanslag in de onroerendezaakbelastingen opgelegd. De beschikking en de aanslag worden hierna aangeduid als de WOZ-beschikking en de aanslag OZB.
Belanghebbende heeft in een telefoongesprek met de heffingsambtenaar zijn bezwaren tegen de WOZ-beschikking en de aanslag OZB kenbaar gemaakt. Daarop heeft de heffingsambtenaar bij ambtshalve gegeven beschikkingen van 1 maart 2019 de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2019 verlaagd tot € 339.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd.
Op 4 maart 2019 is namens belanghebbende een bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking en de aanslag OZB ingediend. Daarbij is een vergoeding van proceskosten gevraagd.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard, en de WOZ-waarde en de aanslag OZB verminderd overeenkomstig de hiervoor in 2.2 genoemde ambtshalve gegeven beschikkingen. Het verzoek om vergoeding van kosten heeft de heffingsambtenaar afgewezen op de grond dat het bezwaarschrift is ingediend na de ambtshalve gegeven beschikkingen en de WOZ-waarde niet is verlaagd naar aanleiding van het bezwaarschrift.
Tegen de uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard. Aangezien de WOZ-waarde in de uitspraak op bezwaar op een lager bedrag is vastgesteld, is het bezwaar gegrond en is het verzoek om vergoeding van kosten ten onrechte afgewezen, aldus de Rechtbank.
De heffingsambtenaar heeft hoger beroep ingesteld.
3 Procedure voor het Hof
Bij het Hof was in geschil of de Rechtbank de heffingsambtenaar terecht heeft veroordeeld in de kosten van het bezwaar en de proceskosten in beroep. In verband daarmee was mede in geschil of de heffingsambtenaar bevoegd is een bij beschikking vastgestelde WOZ-waarde ambtshalve te verminderen.
Naar het oordeel van het Hof volgt uit de wetsgeschiedenis, met name de wijziging van artikel 30, lid 1, Wet WOZ per 1 januari 1998 waardoor deze bepaling niet langer verwijst naar artikel 65, lid 1, eerste volzin, AWR, niet dat de wetgever de heffingsambtenaar geen bevoegdheid heeft willen toekennen een WOZ-beschikking te herzien door de daarbij vastgestelde waarde ambtshalve te verminderen.
Ook heeft het Hof geoordeeld dat, anders dan belanghebbende betoogt, aan artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet Waardering onroerende zaken (hierna: het Uitvoeringsbesluit) niet de betekenis kan worden toegekend dat de bevoegdheid tot ambtshalve vermindering van de vastgestelde waarde is beperkt tot de gevallen waarin aan de in deze bepaling genoemde voorwaarden is voldaan. Deze bepaling geeft een nadere invulling aan de uitoefening van de bevoegdheid tot ambtshalve vermindering voor de gevallen waarin een WOZ-beschikking onherroepelijk is komen vast te staan, aldus het Hof.
Voorts heeft het Hof geoordeeld dat het in bezwaar bestreden besluit als bedoeld in artikel 7:15 Awb de WOZ-beschikking is zoals door de ambtshalve vermindering gewijzigd. Aangezien het aldus gewijzigde besluit niet is herroepen naar aanleiding van het namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift, is er geen recht op vergoeding van in bezwaar gemaakte kosten.
Uit zijn hiervoor samengevatte oordelen vloeit volgens het Hof voort dat de heffingsambtenaar het bezwaar ten onrechte gegrond heeft verklaard. Het bij de Rechtbank ingestelde beroep was om die reden wel gegrond. Bij het toekennen van een vergoeding voor de in beroep gemaakte kosten heeft het Hof in aanmerking genomen dat het beroep slaagt om een procedurele reden die geen gevolgen heeft voor de WOZ-waarde, en daarom de wegingsfactor 0,25 toegepast.