Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-03-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2510, 20/00405 t/m 20/00408

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-03-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2510, 20/00405 t/m 20/00408

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
29 maart 2022
Datum publicatie
8 april 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:2510
Formele relaties
Zaaknummer
20/00405 t/m 20/00408

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Rijnvarende. Premieplicht volksverzekeringen.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 20/00405 tot en met 20/00408

uitspraakdatum: 29 maart 2022

Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 februari 2020, nummers AWB 18/3115, 18/3116, 18/3118 en 18/3957, ECLI:NL:RBGEL:2020:1176, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)

en

de Staat der Nederlanden (de Minister voor Rechtsbescherming)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2006, 2010, 2011 en 2012 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is heffingsrente respectievelijk belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag IB/PVV voor het jaar 2006 verminderd. De beschikking inzake de heffingsrente is vernietigd. Een kostenvergoeding is niet toegekend.

1.3.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2010 en 2011 en de daarmee samenhangende beschikkingen inzake de heffingsrente gehandhaafd.

1.4.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 verminderd en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd. Een kostenvergoeding is niet toegekend.

1.5.

Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toegekend voor geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500, voor de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 525 en voor het door belanghebbende betaalde griffierecht ten bedrage van € 92 (2x € 46).

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.

1.8.

Bij brief van 19 april 2021 heeft het Hof [de bank] (hierna: [de bank] ) verzocht inlichtingen te verstrekken. [de bank] heeft bij brief van 12 mei 2021 hieraan voldaan. De verkregen inlichtingen zijn aan partijen toegezonden.

1.9.

Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.

1.10.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. M.J. van Dam, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [naam1] en mr. [naam2] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [naam3] , werkzaam als juridisch adviseur bij [de bank] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in de onderhavige jaren in Nederland.

2006

2.2.

In de periode 19 januari 2006 tot en met 31 december 2006 was belanghebbende in dienstbetrekking werkzaam bij [naam4] (hierna: [naam4] ), gevestigd te Luxemburg. Belanghebbende verrichtte zijn werkzaamheden voor [naam4] aan boord van motortankschip “ [het motorschip1] ” (hierna: mts [het motorschip1] ). Mts [het motorschip1] werd met winstoogmerk in de rijnvaart gebruikt.

2.3.

In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2006 heeft belanghebbende aangegeven het gehele jaar 2006 niet premieplichtig te zijn voor de PVV.

2.4.

Naar aanleiding van die aangifte heeft de Inspecteur bij brief van 10 september 2009 vragen gesteld. Onder meer is verzocht om een fotokopie van een geldige Rijnvaartverklaring voor mts [het motorschip1] over te leggen. Kort voor het verstrijken van de reactietermijn heeft belanghebbende verzocht om uitstel voor de beantwoording van de vragen, welk uitstel niet is verleend vanwege het naderende einde van de aanslagtermijn. Belanghebbende heeft de vragen niet binnen de gestelde termijn beantwoord.

2.5.

De aanslag IB/PVV voor het jaar 2006 is in afwijking van de aangifte opgelegd. Een vrijstelling voor de PVV is niet verleend.

2.6.

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is op 7 oktober 2009 door de Inspecteur ontvangen. Belanghebbende heeft in antwoord op de eerdere vragen van de Inspecteur een voor mts [het motorschip1] op 28 september 2007 afgegeven Rijnvaartverklaring overgelegd met vermelding van [naam4] als exploitant van het schip.

2.7.

Bij brief 29 oktober 2009 heeft de Inspecteur de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en zijn (voorlopige) beoordeling gegeven strekkende tot afwijzing van het bezwaar. De Inspecteur heeft voorgesteld de uitspraak op bezwaar aan te houden gezien het aantal lopende beroepsprocedures. Bij die brief is een verzoek gevoegd tot instemming met een verlenging van de beslistermijn op grond van artikel 7:10, lid 4, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Belanghebbendes gemachtigde heeft dat verzoek voor akkoord getekend.

2.8.

In zijn motivering van de uitspraak op bezwaar van 26 april 2018 heeft de Inspecteur aangegeven dat voor mts [het motorschip1] op 29 november 2000 een Rijnvaartverklaring is afgegeven met vermelding van [naam5] mbH, gevestigd te Duitsland, als exploitant. De Inspecteur heeft op basis hiervan geconcludeerd dat belanghebbende in de periode 19 januari 2006 tot en met 31 december 2006 niet premieplichtig is voor de PVV. De premieplicht voor de PVV is aldus beperkt tot de periode 1 januari 2006 tot en met 18 januari 2006.

2.9.

Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2006, naast een correctie van het belastbare inkomen uit werk en woning, dienovereenkomstig verminderd. De beschikking inzake de heffingsrente is vernietigd. Een kostenvergoeding is niet toegekend, omdat de Inspecteur van oordeel is dat het bezwaar niet gegrond is verklaard vanwege een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid.

2.10.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank vanwege het niet toekennen van een kostenvergoeding. De Rechtbank heeft vastgesteld dat de Rijnvaartverklaring van 29 november 2000 niet door of namens belanghebbende is overgelegd en heeft aannemelijk geacht dat belanghebbende deze verklaring ook niet had overgelegd als hem meer tijd was gegund in de aanslagregelende fase. De Rechtbank heeft het onder die omstandigheden niet redelijk geacht te oordelen dat de gegrondverklaring van het bezwaar voortvloeit uit een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid. Overigens is volgens de Rechtbank gesteld noch gebleken dat de Inspecteur reeds vóór het opleggen van de aanslag op de hoogte was van de Rijnvaartverklaring van 29 november 2000. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.

2010, 2011 en 2012

2.11.

In de periode 1 januari 2010 tot begin september 2012 was belanghebbende in dienstbetrekking werkzaam bij [naam4] en in de periode 1 september 2012 tot en met 31 december 2012 bij [naam6] AG (hierna: [naam6] ), gevestigd te Liechtenstein. Belanghebbende verrichtte zijn werkzaamheden voor [naam4] en [naam6] aan boord van motortankschip “ [het motorschip2] ” (hierna: mts [het motorschip2] ). Mts [het motorschip2] werd met winstoogmerk in de rijnvaart gebruikt.

2.12.

De Luxemburgse autoriteiten hebben op 24 januari 2006 aan belanghebbende een E106-verklaring afgegeven, waarin Luxemburgse sociale zekerheidswetgeving op belanghebbende van toepassing is verklaard vanaf 19 januari 2006.

2.13.

Voor mts [het motorschip2] is op 12 december 2008 een Rijnvaartverklaring afgegeven aan de eigenaar [naam7] B.V. (hierna: [naam7] ) te [woonplaats] . Een exploitant is niet vermeld.

2.14.

De Liechtensteinse autoriteiten hebben op 7 maart 2013 aan belanghebbende een A1-verklaring afgegeven, waarin de Liechtensteinse sociale zekerheidswetgeving van toepassing wordt verklaard voor de periode 1 september 2012 tot en met 31 december 2012.

2.15.

[de bank] heeft op 30 juli 2013 aan belanghebbende een A1-verklaring afgegeven, waarin de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing wordt verklaard voor de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014. Hierin is [naam8] SA (hierna: [naam8] ) genoemd als werkgever van belanghebbende met dezelfde adresgegevens als [naam4] .

2.16.

Bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2010, 2011 en 2012 is de Inspecteur afgeweken van de aangiften waarin belanghebbende telkens een vrijstelling voor de PVV heeft geclaimd.

2.17.

Belanghebbende heeft tegen die aanslagen bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 is op 14 mei 2013 door de Inspecteur ontvangen.

2.18.

Bij uitspraken op bezwaar zijn de bezwaren betreffende de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2010 en 2011 ongegrond verklaard.

2.19.

Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar betreffende de aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 gegrond verklaard en is het belastbare inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 22.250 en is - gezien de in 2.14 bedoelde A1-verklaring - alsnog vrijstelling voor de PVV verleend voor de periode 1 september 2012 tot en met 31 december 2012. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 is als gevolg hiervan verminderd. De belastingrente is dienovereenkomstig verminderd. Een kostenvergoeding is niet toegekend.

2.20.

Belanghebbende heeft tegen de in 2.18 en 2.19 bedoelde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank vanwege het niet (volledig) verlenen van vrijstelling voor de PVV. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

3 Geschil

2006

3.1.

Voor het jaar 2006 is uitsluitend nog in geschil of aan belanghebbende een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toekomt.

2010, 2011 en 2012

3.2.

Voor de jaren 2010, 2011 en 2012 is in de eerste plaats in geschil of belanghebbende verplicht verzekerd en premieplichtig is voor de PVV in de periode 1 januari 2010 tot en met 31 augustus 2012 en zo ja, of de door Luxemburg geheven sociale zekerheidspremies moeten worden verrekend met de geheven PVV. Verder is voor alle jaren de hoogte van het belastbare loon in geschil.

3.3.

Voor alle jaren wordt het oordeel van de Rechtbank over de overschrijding van de redelijke termijn bestreden.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing