Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-04-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2745, 21/00119, 21/00194 en 21/00267

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-04-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2745, 21/00119, 21/00194 en 21/00267

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
12 april 2022
Datum publicatie
22 april 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:2745
Formele relaties
Zaaknummer
21/00119, 21/00194 en 21/00267

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardevaststelling appartement, benedenwoning en bedrijfspand.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 21/00119, 21/00194 en 21/00267

uitspraakdatum: 12 april 2022

Uitspraak van de negentiende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende),

en het incidenteel hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 januari 2021, nummers UTR 19/3599, 19/3800 en UTR 19/3801, in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van drie objecten in Utrecht, per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2019 als volgt vastgesteld:

Onroerende zaak

Kenmerk Hof

Kenmerk Rechtbank

Vastgestelde waarde

[adres1] 390

21/00119

19/3599

€ 158.000

[adres2] 12

21/00267

19/3800

€ 238.000

[adres3] 90

21/00194

19/3801

€ 100.000

Daarbij zijn voor deze drie objecten tevens aanslagen in de Onroerendezaakbelasting Eigenaar en aanslagen in de Watersysteemheffing gebouwd vastgesteld, waarvoor de vastgestelde waarde als heffingsmaatstaf geldt.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de beschikkingen en de aanslagen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep met betrekking tot het object [adres2] 12 gegrond verklaard en de waarde vastgesteld op € 245.000 De beroepen met betrekking tot de andere twee objecten heeft de Rechtbank ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.5.

Beide partijen hebben een nader stuk ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels MRE als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [de taxateur] , taxateur.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Het object aan de [adres1] 390 betreft een appartement met een oppervlakte van 70 m2 en een berging.

2.2.

Het object aan de [adres2] 12 betreft een benedenwoning met een oppervlakte van 69 m2, een tuin van 40 m2 en een berging.

2.3.

Het object aan [adres3] 90 betreft een bedrijfspand (werkplaats met kantoorruimte) met een totale oppervlakte van 218 m2. Belanghebbende heeft dit object op 22 december 2017 vrij en in opleverbare staat gekocht voor een bedrag van € 100.000.

3 Geschil

3.1.

In geschil is de waarde van de objecten.

3.2.

In hoger beroep bepleit belanghebbende een lagere waarde voor het object [adres3] 90 en hogere waarden voor de objecten [adres1] 390 en [adres2] 12. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar.

3.3.

In incidenteel hoger beroep stelt de heffingsambtenaar dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van het object [adres2] 12 niet te laag is vastgesteld. De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor wat betreft dit object en ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

4 Griffierecht en proceskosten

5 Beslissing