Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-04-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3221, 21/00270 en 21/00271

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-04-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3221, 21/00270 en 21/00271

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 april 2022
Datum publicatie
6 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:3221
Formele relaties
Zaaknummer
21/00270 en 21/00271

Inhoudsindicatie

OZB. Zorginstelling. Woning of niet-woning?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 21/00270 en 21/00271

uitspraakdatum: 26 april 2022

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de directeur van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente (hierna: de heffingsambtenaar).

en het incidentele hoger beroep van

Stichting [belanghebbende] te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 11 februari 2021, zaaknummers Awb 19/2267 en 19/2268, in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 45 te [plaats1] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2016 en naar de toestand op die datum, voor het belastingjaar 2017 vastgesteld op € 26.532.000. Tegelijk met deze beschikking is onder meer een aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) Eigenaar niet-woning van € 98.168,40 en een aanslag OZB Gebruiker niet-woning van € 78.242,86 opgelegd.

1.2

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak, per waardepeildatum 1 januari 2017 en naar de toestand op die datum, voor het belastingjaar 2018 vastgesteld op € 26.105.000. Tegelijk met deze beschikking is onder meer een aanslag OZB Eigenaar niet-woning van € 103.976,21 en een aanslag OZB Gebruiker niet-woning van € 82.883,37 opgelegd.

1.3

Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de vastgestelde waarden alsmede de opgelegde aanslagen gehandhaafd.

1.4

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 11 februari 2021 de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar voor zover deze zien op de hoogte van de aanslagen OZB Gebruiker niet-woning en de weigering van vergoeding van de gemaakte kosten vernietigd en deze uitspraken voor het overige in stand gelaten, de aanslag OZB Gebruiker niet-woning voor de onroerende zaak voor het belastingjaar 2017 verminderd tot € 64.692,42, de aanslag OZB Gebruiker niet-woning voor de onroerende zaak voor het belastingjaar 2018 verminderd tot € 69.683,08, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten en de heffingsambtenaar opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.

1.5

De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft het incidentele hoger beroep van belanghebbende beantwoord.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2022 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. M. Betjes, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] en mr. [naam3] .

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak met bouwjaar 2015 en heeft daarin de instelling [de instelling] (hierna: [de instelling] ) gevestigd. In [de instelling] wordt door belanghebbende hulp aangeboden aan volwassenen, jongvolwassenen en ouderen met psychische problemen. Er wordt langdurige behandeling binnen een kliniekdeel en ambulante behandeling aangeboden.

2.2

Bij langdurige behandeling binnen het kliniekdeel slaapt de patiënt in [de instelling] . Na langdurige behandeling wordt een patiënt overgeplaatst naar een vervolginstelling. Bij ambulante behandeling heeft de patiënt regelmatig gesprekken met de zorgverlener in kantoorruimten en slaapt de patiënt thuis.

2.3

Het kliniekdeel bestaat uit zes afdelingen (0A en 0B, 1A en 1B, 2A en 2B), waarin vier doelgroepen wonen:

- 0 A en 0B: High Intensive Care (hierna: HIC),

- 1 A: Ouderen,

- 1 B: Medium Intensive Care (hierna: MIC) en

- 2 A en 2B: forensisch psychiatrische afdeling (hierna: FPA)

2.4

Iedere afdeling bestaat uit zit- en slaapkamers met eigen sanitair, gemeenschappelijke huiskamers inclusief keuken, enkele ondersteunende ruimten en verkeersruimten.

2.5

In het kliniekdeel kunnen maximaal 60 patiënten verblijven. Het kliniekdeel is gescheiden van de delen voor ambulante behandeling door de kern van de onroerende zaak, in welke kern de liften en de trappenhuizen zijn opgenomen.

2.6

In de Basisregistratie personen (hierna: Brp) staan op het adres van de onroerende zaak patiënten ingeschreven. In de periode van 1 januari 2016 tot 1 januari 2017 hebben patiënten gemiddeld 201 dagen in de Brp ingeschreven gestaan:

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of gedeelten van de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden en daarom buiten aanmerking moeten worden gelaten bij het bepalen van de heffingsmaatstaf als bedoeld in artikel 220e van de Gemeentewet.

3.2

De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.3

Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen OZB Gebruiker niet-woning.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5

Partijen verschillen niet van mening over de hoogte van de beschikte WOZ-waarden. Evenmin is in geschil dat [de instelling] niet in hoofdzaak tot woning dient als bedoeld in artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet en dat een aanslag OZB voor het gebruik kan worden opgelegd.

4 Beoordeling van het geschil

5 5. Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing