Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4048, 21/00253
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4048, 21/00253
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 17 mei 2022
- Datum publicatie
- 27 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2022:4048
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:912
- Zaaknummer
- 21/00253
Inhoudsindicatie
Verzoek middelingsteruggaaf.
Uitspraak
Locatie Arnhem
Nummer 21/00253
uitspraakdatum: 17 mei 2022
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 25 november 2020, nummer AWB 19/6435 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op de voet van artikel 3.154 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB) een verzoek gedaan tot een middelingsteruggaaf. Dit verzoek is door de Inspecteur bij beschikking afgewezen.
Het door belanghebbende tegen deze beschikking gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 7 april 2022 te Arnhem. Aldaar is J. Sierts verschenen als de gemachtigde van belanghebbende alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2 De vaststaande feiten
De belastbare inkomens uit werk en woning van belanghebbende voor de jaren 2011, 2012 en 2013 zijn – na verliesverrekening – vastgesteld op nihil. De verliezen zijn als volgt verrekend met belastbare inkomens uit werk en woning van die jaren:
Kalenderjaar |
Verrekenbaar ondernemingsverlies |
Belastbaar inkomen uit werk en woning voor verrekening verlies |
Verrekening verlies |
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
2011 |
€ 124.795 |
€ 82.950 |
€ 82.950 |
€ 0 |
2012 |
€ 41.854 |
€ 27.770 |
€ 27.770 |
€ 0 |
2013 |
€ 14.075 |
€ 11.165 |
€ 11.165 |
€ 0 |
2014 |
€ 2.910 |
Het verzamelinkomen van belanghebbende over 2011 is vastgesteld op € 82.950.
Belanghebbende heeft op de voet van artikel 3.154 van de Wet IB een verzoek gedaan tot een middelingsteruggaaf met betrekking tot de jaren 2011, 2012 en 2013 als middelingstijdvak. Dit verzoek is door de Inspecteur bij beschikking van 21 november 2018 afgewezen, omdat de belastbare inkomens uit werk en woning voor die jaren na verliesverrekening nihil bedragen.
Belanghebbende heeft op 30 november 2018 bezwaar tegen die beschikking aangetekend. Bij uitspraak op bezwaar van 24 september 2019 is dat bezwaar afgewezen.
Het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep is door de Rechtbank bij uitspraak van 25 november 2020 ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe in haar uitspraak onder meer als volgt overwogen:
‘(…)
6. Eiser stelt, kort gezegd, dat het verrekenbare ondernemingsverlies niet mee moet worden genomen bij de vaststelling van het belastbare inkomen uit werk en woning voor de berekening van de middeling daarover. Volgens eiser heeft hij recht op een teruggaaf van € 7.705 over de jaren 2011 tot en met 2013.
7. Op grond van artikel 3.154 van de Wet IB 2001 kan op verzoek een teruggaaf van belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning worden verleend voor drie aaneengesloten kalenderjaren, een zogenaamde middelingsteruggaaf. Volgens het derde lid van dat artikel wordt de middelingsteruggaaf berekend op het verschil van de belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning die over de jaren van het middelingstijdvak is geheven en de belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning die verschuldigd zou zijn indien het belastbare inkomen uit werk en woning in elk van die jaren een derde gedeelte zou bedragen van het totaal van de – ten minste op nihil te stellen – belastbare inkomens uit werk en woning in die jaren (herrekende belasting), voorzover dit verschil meer bedraagt dan € 545.
8. Voor de berekening geldt dus als uitgangspunt de te betalen belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning in ieder kalenderjaar. Het belastbare inkomen uit werk en woning is het inkomen uit werk en woning verminderd met de te verrekenen verliezen uit werk en woning (artikel 3.1, eerste lid, van de Wet IB 2001). Op grond van artikel 3.148, tweede lid, Wet IB 2001 is een negatief bedrag aan belastbare winst uit onderneming een verrekenbaar verlies, namelijk een zogenoemd ondernemingsverlies. De verrekenbare verliezen worden verrekend met de drie voorafgaande en de negen volgende jaren, in de volgorde waarin de verliezen zijn ontstaan en de inkomens zijn genoten (artikel 3.150, eerste en vijfde lid, van de Wet IB 2001).
9. De rechtbank is op basis van de in punt 8 en 9 genoemde wetsartikelen van oordeel dat verweerder terecht het verrekenbare ondernemingsverlies heeft meegenomen bij de vaststelling van het belastbare inkomen uit werk en woning in de jaren 2011 tot en met 2013. Daardoor is het belastbare inkomen uit werk en woning in alle drie de jaren € 0 (…). Het verzoek tot middeling is dan ook terecht afgewezen.
(…)’.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.
3 Het geschil
In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur terecht het onderhavige verzoek om een middelingsteruggaaf heeft afgewezen. Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende beantwoordt de eerst vraag ontkennend en de tweede bevestigend. De Inspecteur beantwoordt de vragen in tegengestelde zin.