Home

Hoge Raad, 21-06-2024, ECLI:NL:HR:2024:912, 22/02322

Hoge Raad, 21-06-2024, ECLI:NL:HR:2024:912, 22/02322

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
21 juni 2024
Datum publicatie
21 juni 2024
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:912
Formele relaties
Zaaknummer
22/02322

Inhoudsindicatie

HR: 81.1 RO.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 22/02322

Datum 21 juni 2024

ARREST

in de zaak van

[X] (hierna: belanghebbende)

tegen

1. de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

2. de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 mei 2022, nr. 21/002531, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 19/6435) betreffende het verzoek van belanghebbende om teruggaaf van inkomstenbelasting op grond van artikel 3.154 Wet IB 2001 over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door J. Sierts, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.

Zowel de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P1], als de Minister van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door [P2], heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing