Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-06-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5093, 20/00088 t/m 20/00089
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-06-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5093, 20/00088 t/m 20/00089
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 14 juni 2022
- Datum publicatie
- 24 juni 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2022:5093
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2020:258, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 20/00088 t/m 20/00089
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Navorderingsbevoegdheid. Ambtelijk verzuim. Kenbare fout.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 20/00088 en 20/00089
uitspraakdatum: 14 juni 2022
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 januari 2020, nummers AWB 17/698 en AWB 19/6525, ECLI:NL:RBGLD:2020:258, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 19 maart 2016 over het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.490. Bij beschikking is belastingrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is met dagtekening 12 maart 2016 over het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de premie zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 44.165. Bij beschikking is belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW en de beschikkingen belastingrente verminderd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de navorderingsaanslag IB/PVV verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.311, de navorderingsaanslag ZVW verminderd tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 32.924 en de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De Rechtbank heeft de Inspecteur veroordeeld tot betaling van een vergoeding voor immateriële schade van € 222 en de Staat tot een bedrag van € 1.778. Daarnaast heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 174 en de Inspecteur opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden. De Rechtbank heeft het verzoek om toekenning van een schadevergoeding van € 25.000 afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden. De tweede zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2022. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht. De zaken zijn ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken met de nummers 20/00090 (OB ten name van belanghebbende) en 20/00377 en 20/00378 (OB ten name van [naam1] BV).
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is in gemeenschap van goederen gehuwd geweest met mw. [naam2] . In een op 8 met 2009 opgemaakt echtscheidingsconvenant is vastgelegd dat de te [woonplaats] gelegen woning naar een waarde van € 475.000 aan belanghebbende wordt toegedeeld onder de verplichting om de op deze woning rustende hypothecaire lening voor zijn rekening te nemen. Ook de met deze lening verbonden spaarpolis wordt aan de man toegedeeld. De toedeling van deze vermogensbestanddelen vindt plaats onder de opschortende voorwaarde dat de bank de vrouw ontslaat uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid. In het convenant is hierover verder opgenomen:
“Mocht de hypotheekgever de vrouw niet ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid blijft de woning gezamenlijk eigendom, waarbij de man alle kosten (in de ruimste zin van het woord) van deze woning draagt. De man vrijwaart de vrouw voor alle kosten die voortvloeien dan wel betrekking hebben op deze woning. Partijen zullen in dit geval met regelmaat de hypotheekgever verzoeken het hierboven genoemde onder de onderdelen 2.1 tot en met 2.6 in werking te stellen. Zodra de hypotheekgever groen licht geeft wordt de levering in gang gezet.”
In 2012 had de bank nog geen medewerking verleend aan het opheffen van de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw en was de woning nog gemeenschappelijk eigendom van belanghebbende en [naam2] . Belanghebbende was in dat jaar de enige gebruiker van de woning.
Belanghebbende verrichtte in de jaren 2012 en 2013 activiteiten op het gebied van de informatietechnologie, zoals de ontwikkeling van betaalmethoden voor mobiele telefoons (hierna: de ICT-activiteiten). Daarnaast was belanghebbende actief in de jacht op wild. Daartoe beschikte hij over een jachtvergunning voor een gebied in Duitsland (hierna: de jachtactiviteiten). In 2014 heeft belanghebbende de besloten vennootschap [naam1] BV opgericht en daarin de ICT-activiteiten ingebracht en voortgezet.
Over de jaren 2004 tot en met 2010 zijn aan belanghebbende door de Inspecteur diverse belastingaanslagen opgelegd, waarover langdurig geschillen zijn ontstaan. Op 12 mei 2012 hebben partijen ter beëindiging van die geschillen een vaststellingovereenkomst gesloten. Onderdeel van de gemaakte afspraken was dat belanghebbende voor het jaar 2011 zowel voor de inkomstenbelasting als voor de omzetbelasting niet als ondernemer wordt aangemerkt. In vervolg hierop hebben partijen op 10 juli 2012 overleg gevoerd over de fiscale positie van belanghebbende vanaf het jaar 2012. In een brief van de Inspecteur aan belanghebbende van 11 juli 2012 is hierover voor de heffing van de inkomstenbelasting vastgelegd dat de inkomsten uit de (ICT-)werkzaamheden van belanghebbende als winst uit onderneming worden beschouwd zolang belanghebbende minimaal drie opdrachtgevers heeft. Met betrekking tot de jachtactiviteiten is vastgelegd dat de daarmee behaalde nettowinsten, welke volgens opgave van belanghebbende destijds naar verwachting tussen € 6.000 en € 8.000 zullen bedragen, resultaat uit overige werkzaamheden vormen. Met betrekking tot de heffing van de omzetbelasting wordt verwezen naar een niet tot de gedingstukken behorend e-mailbericht van een (andere) medewerker van de Inspecteur, de heer [naam3] .
In 2012 en 2013 heeft belanghebbende voor de heffing van de omzetbelasting (hierna: OB) kwartaalaangiften ingediend. Ter zake van leveringen en diensten is telkens een verschuldigde belasting van nihil aangegeven. Aan voorbelasting is € 8.351 (2012) en € 4.767 (2013) vermeld. De Inspecteur heeft dienovereenkomstig teruggaven verleend.
In 2013 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV gedaan voor het jaar 2012 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 6.106 (verlies). In de aangifte heeft belanghebbende gevraagd om een standpuntbepaling over fiscaal partnerschap met mevrouw [naam4] . Naar aanleiding van de ingediende aangifte heeft de Inspecteur op 14 augustus 2014 vragen aan belanghebbende gesteld over de eigendomsverhouding van belanghebbende of zijn partner met betrekking tot de woning waarvoor belanghebbende rente-aftrek claimt. Op 8 september 2014 heeft de Inspecteur een herinnering gestuurd. Nadat belanghebbende niet binnen de gestelde termijn de vragen had beantwoord, heeft de Inspecteur belanghebbende bericht dat hij het voornemen heeft de aanslag in afwijking van de aangifte vast te stellen. De afwijkingen bestaan hieruit dat de Inspecteur de zelfstandigenaftrek en startersaftrek toestaat omdat belanghebbende in 2012 als startende ondernemer wordt aangemerkt. De negatieve inkomsten uit eigen woning en de persoonsgebonden aftrek (kosten rijksmonument) worden niet in aftrek toegelaten omdat belanghebbende geen bewijsstukken met betrekking tot de eigen woning heeft verstrekt. De Inspecteur heeft belanghebbende een termijn gesteld om te reageren. Belanghebbende heeft dat niet gedaan. Vervolgens heeft de Inspecteur met dagtekening 4 april 2015 de aanslag IB/PVV 2012 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.163.
De verschillen tussen aangifte en aanslag kunnen als volgt worden weergegeven (bedragen in €).
Aangifte |
Aanslag |
|
Winst |
-13.739 |
-13.739 |
Zelfstandigenaftrek |
0 |
-7.280 |
Startersaftrek (idem) |
0 |
-2.123 |
MKB vrijstelling |
1.648 |
2.778 |
Fiscale winst |
-12.091 |
-20.364 |
Loon |
3.501 |
3.501 |
Eigenwoningforfait |
2.844 |
0 |
Rente eigen woning |
-18.026 |
0 |
Alimentatie |
18.026 |
18.026 |
Inkomen vóór persoonsgebonden aftrek |
-6.106 |
1.163 |
Persoonsgebonden aftrek (aangifte: € 1.972 niet gerealiseerd) |
0 |
0 |
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
-6.106 |
1.163 |
De winst uit onderneming is in de aangifte als volgt gespecificeerd:
Omzet |
42.683 |
Kosten uitbesteed werk |
-14.464 |
Kosten auto en transport |
-4.389 |
Kosten huisvesting |
-11.013 |
Verkoopkosten |
-21.465 |
Andere kosten |
-5.091 |
Winst |
-13.739 |
Boekenonderzoek
Op 10 maart 2014 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende aangekondigd. Op 20 augustus 2014 is het onderzoek aangevangen met een bezoek aan belanghebbende. Op 22 februari 2016 heeft de Inspecteur een rapport over het onderzoek uitgebracht. Doel van het onderzoek is volgens het rapport: (1) beoordelen of de activiteiten van belanghebbende een bron van inkomen vormen voor de heffing van de inkomstenbelasting, (2) vaststellen van de kwalificatie van de bron voor de heffing van de inkomstenbelasting (winst, dienstbetrekking of row), (3) beoordelen van de toegepaste ondernemersaftrek en (4) beoordelen van het ondernemerschap voor de omzetbelasting. Uitgangspunt voor het onderzoek zijn de aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 en de omzetbelasting aangiften voor de jaren 2012 en 2013. In het rapport is op pagina 5 het volgende vermeld:
“3.1. Administratieve werkzaamheden
De heer [belanghebbende] verzorgt zelf de gehele administratie en alle fiscale aangiften. De administratie bestaat uit een jaarlijks opgesteld overzicht met kwartaaltotalen. Dit overzicht is volgens de heer [belanghebbende] opgesteld aan de hand van de aanwezige nota’s.
Tijdens het onderzoek is niet duidelijk geworden hoe dit overzicht feitelijk tot stand is gekomen. De heer [belanghebbende] kon geen toelichting geven op de boeking van kostenposten en tevens kon hij geen toelichting geven op de geclaimde voorbelasting (omzetbelasting). Het jaarlijkse overzicht geeft geen link naar de boekingsstukken, waardoor niet is vast te stellen hoe de kwartaalbedragen tot stand zijn gekomen. De aanwezige boekingsstukken worden weliswaar bewaard in een map en per kwartaal gescheiden door tabblad, maar deze boekingsstukken zijn niet voorzien van een ander kenmerk welke de link met het overzicht zou moeten aangeven.
Volgens de heer [belanghebbende] wordt geen kasadministratie bijgehouden, terwijl er wel sprake is van contante inkomsten en contante uitgaven. Een kasadministratie is dan de ruggengraat van de financiële administratie en het ontbreken daarvan is ernstig.”
In het rapport is op pagina 8 vermeld dat het onderzoek ter plaatse slechts met zeer veel moeite tot stand is gekomen omdat belanghebbende meerdere keren gemaakte afspraken heeft afgezegd en slechts moeizaam contact met hem was te leggen. Over het onderzoek ter plaatse bij belanghebbende vermeldt het rapport aldaar:
“Op 20 augustus 2014 is [naam5] (Hof: de controlerend ambtenaar) bij de heer [belanghebbende] ter plaatse geweest om het onderzoek in te stellen. [naam5] heeft stukken ingezien en heeft een gesprek met de heer [belanghebbende] gehad. Tijdens dat gesprek heeft [naam5] aan de heer [belanghebbende] een toelichting gevraagd tussen de map met getoonde facturen (over 2012 en 2013) en de aangiften omzetbelasting. De heer [belanghebbende] was niet in staat om deze berekening te laten zien en hij was ook niet in staat om een toelichting te geven op het verband tussen de facturen en de aangiften omzetbelasting. Hij heeft aangegeven dat er een Excel overzicht van zou zijn. [naam5] heeft van de heer [belanghebbende] een print ontvangen welke het verband tussen de facturen en de aangiften omzetbelasting zou moeten weergeven. [naam5] heeft de heer [belanghebbende] verschillende vragen gesteld over dit overzicht. Zo heeft hij een mondelinge toelichting gevraagd op diverse boekingen en heeft hij bescheiden gevraagd. De heer [belanghebbende] was niet in staat om de vragen op dat moment te beantwoorden. Derhalve heeft [naam5] aan de heer [belanghebbende] tijd gegeven om de antwoorden en de bescheiden na het gesprek toe te zenden. Helaas heeft de heer [belanghebbende] niet gereageerd op dit verzoek.”
In de periode tussen 20 augustus 2014 en 22 februari 2016 is belanghebbende meerdere keren in de gelegenheid gesteld de door de controlerend ambtenaar gevraagde gegevens en inlichtingen alsnog te verstrekken. Dat heeft hij niet gedaan. Evenmin is hij ingegaan op het aanbod van de Inspecteur in een mondeling gesprek het toegezonden concept-controlerapport te bespreken. In een e-mailbericht van 10 februari 2015 van de controlerend ambtenaar aan belanghebbende is het volgende vermeld.
“Geachte mijnheer [belanghebbende] , Aangezien u tot nu toe niet meer telefonisch heeft gereageerd zal ik via deze weg uitleggen hoe het een en ander is gelopen. Er lijkt hier inderdaad sprake te zijn van jacht op de jager. De door mevrouw [naam6] behandelde aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2012 zat reeds in het behandelingsproces aanslagregeling voordat er sprake was van een in te stellen onderzoek. Omdat er digitaal geen gegevens over de mediation en het gesprek met de heer [naam3] zijn vastgelegd en in de aangiften omzetbelasting geen omzet werd aangegeven, bestond de indruk dat er geen sprake meer was van ondernemerschap. Daarnaast is, althans volgens de gegevens van de belastingdienst, sprake van een betalingsachterstand. Dit is de reden dat teruggaven niet meer zonder meer mogen worden verleend en de aangiften omzetbelasting door een medewerker moeten worden beoordeeld. Dit is dus ook de reden dat over de aangiften omzetbelasting van het 2e en het 3e kwartaal 2014 informatie is gevraagd. Het was achteraf gezien misschien gewenst geweest dat de ingediende aangiften met mij waren besproken, maar omdat ik weinig op kantoor ben is dat niet altijd even eenvoudig. U had van uw kant ook even naar de betreffende medewerker aan kunnen geven dat er ook nog een onderzoek gaande is. Overigens zijn de (vraag)brieven over de aangiften omzetbelasting 2e en 3e kwartaal 2014 en de aangifte inkomstenbelasting 2012, voorzover ik kan nagaan, niet beantwoord. De behandeling van de aangifte inkomstenbelasting 2012 zit in een fase welke ik niet meer kan beïnvloeden. Aangezien ik nog bezig ben met een boekenonderzoek waarbij ook het jaar 2012 is betrokken, betekent dit dat u binnenkort een onjuiste aanslag ontvangt. Dit zal ik te zijner tijd voor zover nodig herstellen middels een navorderingsaanslag.”
Met dagtekening 12 maart 2015 heeft de Inspecteur een informatiebeschikking gegeven. Deze beschikking is niet onherroepelijk komen vast te staan en is door het opleggen van de in geschil zijnde navorderingsaanslagen vervallen.
Het door belanghebbende tijdens het onderzoek ter plaatse aan de controlerend ambtenaar overhandigde Excel overzicht (zie 2.4.) met de naam “2012 Profit and Loss” behoort tot de gedingstukken. Volgens dit overzicht bedraagt de netto omzet € 42.683 (waarvan € 3.683 betrekking heeft op de jachtactiviteiten), de verschuldigde OB nihil, bedragen de bruto kosten € 50.159 (inclusief OB) en bedraagt de hierin begrepen OB € 7.992.
In het rapport wordt voor de heffing van IB/PVV de conclusie getrokken dat belanghebbende voor zijn ICT-activiteiten niet als ondernemer kan worden aangemerkt omdat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende ten minste drie opdrachtgevers heeft. Volgens het rapport moeten de inkomsten als resultaat uit overige werkzaamheden (hierna ook: row) worden aangemerkt. De jachtactiviteiten worden niet als bron van inkomen aangemerkt omdat de verantwoorde baten aanzienlijk lager liggen dan door belanghebbende eerder was gesteld en niet te verwachten is dat baten de daaraan toe te rekenen kosten zullen overtreffen.
Het resultaat uit overige (ICT-)werkzaamheden wordt in het rapport gesteld op € 39.000 (omzet) minus € 12.037 aan kosten van uitbesteed werk (SvdB tbv Mobix) is € 26.963. Andere op het door belanghebbende verstrekte overzicht (zie 2.8) vermelde kosten, zoals huisvestingskosten en reiskosten, zijn niet in aftrek toegelaten omdat belanghebbende de vragen van de controlerend ambtenaar onbeantwoord heeft gelaten.
Naar aanleiding van het onderzoek heeft de Inspecteur met dagtekening 19 maart 2016 de thans in geschil zijnde navorderingsaanslag IB/ZVW opgelegd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is hierbij als volgt vastgesteld: resultaat uit overige werkzaamheden € 26.963 + loon € 3.501 + alimentatie € 18.026 = € 48.492. Tevens is met dagtekening 12 maart 2016 een navorderingsaanslag ZVW opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 44.165.
In het rapport wordt voor de heffing van de OB het standpunt ingenomen dat belanghebbende zowel voor de ICT-activiteiten als voor de jachtactiviteiten als ondernemer moet worden aangemerkt. Maar omdat belanghebbende, aldus het rapport, zich niet houdt aan gemaakte afspraken, niet inhoudelijk reageert op gestelde vragen en naar alle waarschijnlijkheid geen omzetbelasting is verschuldigd, zal belanghebbende met ingang van 1 januari 2015 worden afgevoerd als ondernemer. De toepassing in de ingediende omzetbelasting-aangiften van het nultarief inzake de door belanghebbende aan derden verrichte prestaties is in het rapport gevolgd. Omdat belanghebbende de gestelde vragen slechts met betrekking tot het vierde kwartaal van 2012 (gedeeltelijk) heeft beantwoord, wordt in het rapport alleen aftrek van voorbelasting toegestaan met betrekking tot de door derden voor uitbestede werkzaamheden aan belanghebbende in rekening gebrachte OB (SvdB tbv Mobix: € 12.037 kosten; OB € 2.427).
Naar aanleiding van het onderzoek heeft de Inspecteur met dagtekening 25 april 2016 aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting tot een bedrag van € 10.691 opgelegd. Voor 2012 betreft dat € 8.351(ontvangen op aangifte) - € 2.427 (verleende aftrek) = € 5.924 en voor het jaar 2013 is dat € 4.767 (ontvangen op aangifte) – nihil (verleende aftrek) = € 4.767. Tevens is een vergrijpboete van 25%, ofwel € 2.672, opgelegd.
Bezwaar
Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakte tegen de opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV, ZVW en OB. Bij de behandeling van de bezwaarschriften is veelvuldig tussen belanghebbende en de Inspecteur gecorrespondeerd, waarbij met name het ondernemerschap van belanghebbende voor de heffing van de IB/PVV en ZVW over het jaar 2012 aan de orde is gesteld en de vraag of belanghebbende de door hem voor dat jaar gestelde kosten en de daarop betrekking hebbende voorbelasting aannemelijk heeft gemaakt. Belanghebbende heeft in dat verband informatie verstrekt over zijn opdrachtgevers. Tevens heeft belanghebbende driemaal kwartaaloverzichten van de baten en lasten met betrekking tot zijn ICT-activiteiten verstrekt, welke overzichten onderling kleine verschillen vertonen. Daarnaast heeft belanghebbende voor een gedeelte van de door hem gestelde kosten facturen en bonnetjes verstrekt. De Inspecteur heeft belanghebbende erop gewezen dat hij geen cijfermatige aansluiting kon vinden tussen het tijdens het boekenonderzoek overgelegde jaaroverzicht en de in bezwaar verstrekte kwartaaloverzichten en evenmin tussen die overzichten en de ingediende aangiften. Evenmin kon de Inspecteur de overzichten aansluiten met de door belanghebbende verstrekte facturen en bonnetjes. Dit heeft de Inspecteur uiteindelijk doen besluiten voor het vaststellen van de navorderingsaanslagen uit te gaan van de door belanghebbende overgelegde facturen en betalingsbewijzen, voor zover deze naar het oordeel van de Inspecteur een zakelijk karakter hebben.
Bij uitspraak op bezwaar van 12 oktober 2016 heeft de Inspecteur de aanslag OB verminderd tot een bedrag van € 8.671 en de beschikking belastingrente en de boetebeschikking dienovereenkomstig verminderd. Hierbij heeft de Inspecteur met betrekking tot het jaar 2012 alsnog aftrek van voorbelasting verleend tot een bedrag van € 2.020, betrekking hebbende op uitbestede werkzaamheden, huur van auto’s en advocaatkosten.
Bij uitspraak op bezwaar van 20 januari 2017 heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag IB/PVV verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.082. Bij uitspraak op bezwaar van 19 januari 2017 heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag ZVW verminderd tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 35.875. Hierbij is belanghebbende voor zijn ICT-activiteiten alsnog als ondernemer aangemerkt. De Inspecteur heeft de bij het opleggen van de navorderingsaanslagen verleende aftrek voor kosten van uitbestede werkzaamheden teruggenomen, maar daartegen € 9.316 andere kosten in aftrek toegelaten en ondernemersaftrek verleend. Vanwege de negatieve resultaten uit de jachtactiviteiten in de jaren 2008 tot en met 2012 heeft de Inspecteur de baten en lasten daaruit, vanwege het ontbreken van een bron van inkomen, buiten beschouwing gelaten.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de navorderingsaanslag IB/PVV verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.131, de navorderingsaanslag ZVW verminderd tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 32.924 en de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De Rechtbank heeft hierbij geoordeeld dat de jachtactiviteiten niet als een bron van inkomen kunnen worden aangemerkt. De Rechtbank heeft de Inspecteur veroordeeld tot betaling van een vergoeding voor immateriële schade van € 222 en de Staat tot een bedrag van € 1.778. Daarnaast heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 174 en de Inspecteur opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden. De Rechtbank heeft het verzoek om toekenning van een schadevergoeding van € 25.000 afgewezen.
De Rechtbank heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning als volgt vastgesteld.
Omzet ICT-werkzaamheden |
39.000 |
Huurwaarde werkruimte |
-2.070 |
Kosten gas, elektra en water werkruimte |
-1.500 |
Kosten uitbesteed werk |
0 |
Kosten huurauto’s en brandstof |
-2.196 |
Kosten telefoon |
-1.187 |
Kosten internet/tv |
-480 |
Overige kosten |
-5.232 |
= Winst |
= 26.335 |
Zelfstandigenaftrek |
-7.280 |
Startersaftrek |
-2.123 |
MKB winstvrijstelling |
-2.032 |
= Belastbare winst uit onderneming |
= 14.900 |
Loon uit dienstbetrekking |
3.501 |
Eigenwoningforfait |
931 |
Eigenwoningrente |
-6.760 |
Alimentatie |
18.026 |
Persoonsgebonden aftrek |
-2.465 |
= Belastbaar inkomen uit werk en woning (gering afrondingsverschil met uitspraak Rechtbank) |
= 28.133 |
De Rechtbank heeft het bijdrage-inkomen ZVW vastgesteld op € 14.900 (winst) + € 18.026 (alimentatie) = € 32.926.
3 Geschil
In geschil is of de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Daarnaast is de hoogte van de navorderingsaanslagen en is de daaraan toe te rekenen belastingrente in geschil. Tevens is in geschil of belanghebbende recht heeft op een (hogere) vergoeding voor proceskosten, op een vergoeding voor immateriële schade en op een dwangsom. Tegen het oordeel van de Rechtbank dat de jachtactiviteiten geen bron van inkomen vormen, heeft belanghebbende geen grieven aangevoerd.