Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-06-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5094, 20/00090

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-06-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5094, 20/00090

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
14 juni 2022
Datum publicatie
24 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:5094
Formele relaties
Zaaknummer
20/00090

Inhoudsindicatie

OB. Voorbelasting.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 20/00090

uitspraakdatum: 14 juni 2022

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 januari 2020, nummer AWB 16/5948, ECLI:NL:RBGLD:2020:256, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 25 april 2016 over het tijdvak 1 maart 2012 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 10.691. Bij beschikkingen is € 1.158 belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van € 2.672 opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de naheffingsaanslag verminderd tot € 8.671 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd. Tevens is de boete verminderd naar € 2.167.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep tegen de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft de vergrijpboete wegens overschrijding van de redelijke termijn met 15% verminderd tot € 1.841. De Rechtbank heeft de Staat veroordeeld tot betaling van een vergoeding voor immateriële schade van € 1.500. Daarnaast heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 174 en de Inspecteur opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden. De Rechtbank heeft het verzoek om toekenning van een schadevergoeding van € 25.000 afgewezen.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden. De tweede zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2022. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht. De zaak is ter zittingen gelijktijdig behandeld met de zaken met de nummers 20/00088 en 20/00089 (IB/PVV en ZVW eveneens ten name van belanghebbende) en 20/00377 en 20/00378 (OB ten name van [naam1] BV)

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende verrichtte in de jaren 2012 en 2013 activiteiten op het gebied van de informatietechnologie, zoals de ontwikkeling van betaalmethoden voor mobiele telefoons (hierna: de ICT-activiteiten). Daarnaast was belanghebbende actief in de jacht op wild. Daartoe beschikte hij over een jachtvergunning voor een gebied in Duitsland (hierna: de jachtactiviteiten). In 2014 heeft belanghebbende de besloten vennootschap [naam1] BV opgericht en daarin de ICT-activiteiten ingebracht en voortgezet.

2.2.

Over de jaren 2004 tot en met 2010 zijn aan belanghebbende door de Inspecteur diverse belastingaanslagen opgelegd, waarover langdurig geschillen zijn ontstaan. Op 12 mei 2012 hebben partijen ter beëindiging van die geschillen een vaststellingovereenkomst gesloten. Onderdeel van de gemaakte afspraken was dat belanghebbende voor het jaar 2011 zowel voor de inkomstenbelasting als voor de omzetbelasting niet als ondernemer wordt aangemerkt. In vervolg hierop hebben partijen op 10 juli 2012 overleg gevoerd over de fiscale positie van belanghebbende vanaf het jaar 2012. In een brief van de Inspecteur aan belanghebbende van 11 juli 2012 is hierover voor de heffing van de inkomstenbelasting vastgelegd dat de inkomsten uit de (ICT-)werkzaamheden van belanghebbende als winst uit onderneming worden beschouwd zolang belanghebbende minimaal drie opdrachtgevers heeft. Met betrekking tot de jachtactiviteiten is vastgelegd dat de daarmee behaalde nettowinsten, welke volgens opgave van belanghebbende destijds naar verwachting tussen € 6.000 en € 8.000 zullen bedragen, resultaat uit overige werkzaamheden vormen. Met betrekking tot de heffing van de omzetbelasting wordt verwezen naar een niet tot de gedingstukken behorend e-mailbericht van een (andere) medewerker van de Inspecteur, de heer [naam2] .

2.3.

In 2012 en 2013 heeft belanghebbende voor de heffing van de omzetbelasting (hierna: OB) kwartaalaangiften ingediend. Ter zake van leveringen en diensten is telkens een verschuldigde belasting van nihil aangegeven. Aan voorbelasting is € 8.351 (2012) en € 4.767 (2013) vermeld. De Inspecteur heeft dienovereenkomstig teruggaven verleend.

Boekenonderzoek

2.4.

Op 10 maart 2014 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende aangekondigd. Op 20 augustus 2014 is het onderzoek aangevangen met een bezoek aan belanghebbende. Op 22 februari 2016 heeft de Inspecteur een rapport over het onderzoek uitgebracht. Doel van het onderzoek is volgens het rapport: (1) beoordelen of de activiteiten van belanghebbende een bron van inkomen vormen voor de heffing van de inkomstenbelasting, (2) vaststellen van de kwalificatie van de bron voor de heffing van de inkomstenbelasting (winst, dienstbetrekking of row), (3) beoordelen van de toegepaste ondernemersaftrek en (4) beoordelen van het ondernemerschap voor de omzetbelasting. Uitgangspunt voor het onderzoek zijn de aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 en de omzetbelasting aangiften voor de jaren 2012 en 2013. In het rapport is op pagina 5 het volgende vermeld:

“3.1. Administratieve werkzaamheden

De heer [belanghebbende] verzorgt zelf de gehele administratie en alle fiscale aangiften. De administratie bestaat uit een jaarlijks opgesteld overzicht met kwartaaltotalen. Dit overzicht is volgens de heer [belanghebbende] opgesteld aan de hand van de aanwezige nota’s.

Tijdens het onderzoek is niet duidelijk geworden hoe dit overzicht feitelijk tot stand is gekomen. De heer [belanghebbende] kon geen toelichting geven op de boeking van kostenposten en tevens kon hij geen toelichting geven op de geclaimde voorbelasting (omzetbelasting). Het jaarlijkse overzicht geeft geen link naar de boekingsstukken, waardoor niet is vast te stellen hoe de kwartaalbedragen tot stand zijn gekomen. De aanwezige boekingsstukken worden weliswaar bewaard in een map en per kwartaal gescheiden door tabblad, maar deze boekingsstukken zijn niet voorzien van een ander kenmerk welke de link met het overzicht zou moeten aangeven.

Volgens de heer [belanghebbende] wordt geen kasadministratie bijgehouden, terwijl er wel sprake is van contante inkomsten en contante uitgaven. Een kasadministratie is dan de ruggengraat van de financiële administratie en het ontbreken daarvan is ernstig.”

In het rapport is op pagina 8 vermeld dat het onderzoek ter plaatse slechts met zeer veel moeite tot stand is gekomen omdat belanghebbende meerdere keren gemaakte afspraken heeft afgezegd en slechts moeizaam contact met hem was te leggen. Over het onderzoek ter plaatse bij belanghebbende vermeldt het rapport aldaar:

“Op 20 augustus 2014 is [naam3] (Hof: de controlerend ambtenaar) bij de heer [belanghebbende] ter plaatse geweest om het onderzoek in te stellen. [naam3] heeft stukken ingezien en heeft een gesprek met de heer [belanghebbende] gehad. Tijdens dat gesprek heeft [naam3] aan de heer [belanghebbende] een toelichting gevraagd tussen de map met getoonde facturen (over 2012 en 2013) en de aangiften omzetbelasting. De heer [belanghebbende] was niet in staat om deze berekening te laten zien en hij was ook niet in staat om een toelichting te geven op het verband tussen de facturen en de aangiften omzetbelasting. Hij heeft aangegeven dat er een Excel overzicht van zou zijn. [naam3] heeft van de heer [belanghebbende] een print ontvangen welke het verband tussen de facturen en de aangiften omzetbelasting zou moeten weergeven. [naam3] heeft de heer [belanghebbende] verschillende vragen gesteld over dit overzicht. Zo heeft hij een mondelinge toelichting gevraagd op diverse boekingen en heeft hij bescheiden gevraagd. De heer [belanghebbende] was niet in staat om de vragen op dat moment te beantwoorden. Derhalve heeft [naam3] aan de heer [belanghebbende] tijd gegeven om de antwoorden en de bescheiden na het gesprek toe te zenden. Helaas heeft de heer [belanghebbende] niet gereageerd op dit verzoek.”

2.5.

In de periode tussen 20 augustus 2014 en 22 februari 2016 is belanghebbende meerdere keren in de gelegenheid gesteld de door de controlerend ambtenaar gevraagde gegevens en inlichtingen alsnog te verstrekken. Dat heeft hij niet gedaan. Evenmin is hij ingegaan op het aanbod van de Inspecteur in een mondeling gesprek het toegezonden concept-controlerapport te bespreken. In een e-mailbericht van 10 februari 2015 van de controlerend ambtenaar aan belanghebbende is het volgende vermeld.

“Geachte mijnheer [belanghebbende] , Aangezien u tot nu toe niet meer telefonisch heeft gereageerd zal ik via deze weg uitleggen hoe het een en ander is gelopen. Er lijkt hier inderdaad sprake te zijn van jacht op de jager. De door mevrouw [naam4] behandelde aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2012 zat reeds in het behandelingsproces aanslagregeling voordat er sprake was van een in te stellen onderzoek. Omdat er digitaal geen gegevens over de mediation en het gesprek met de heer [naam2] zijn vastgelegd en in de aangiften omzetbelasting geen omzet werd aangegeven, bestond de indruk dat er geen sprake meer was van ondernemerschap. Daarnaast is, althans volgens de gegevens van de belastingdienst, sprake van een betalingsachterstand. Dit is de reden dat teruggaven niet meer zonder meer mogen worden verleend en de aangiften omzetbelasting door een medewerker moeten worden beoordeeld. Dit is dus ook de reden dat over de aangiften omzetbelasting van het 2e en het 3e kwartaal 2014 informatie is gevraagd. Het was achteraf gezien misschien gewenst geweest dat de ingediende aangiften met mij waren besproken, maar omdat ik weinig op kantoor ben is dat niet altijd even eenvoudig. U had van uw kant ook even naar de betreffende medewerker aan kunnen geven dat er ook nog een onderzoek gaande is. Overigens zijn de (vraag)brieven over de aangiften omzetbelasting 2e en 3e kwartaal 2014 en de aangifte inkomstenbelasting 2012, voorzover ik kan nagaan, niet beantwoord. De behandeling van de aangifte inkomstenbelasting 2012 zit in een fase welke ik niet meer kan beïnvloeden. Aangezien ik nog bezig ben met een boekenonderzoek waarbij ook het jaar 2012 is betrokken, betekent dit dat u binnenkort een onjuiste aanslag ontvangt Dit zal ik te zijner tijd voor zover nodig herstellen middels een navorderingsaanslag.”

2.6.

Met dagtekening 12 maart 2015 heeft de Inspecteur een informatiebeschikking gegeven. Deze beschikking is niet onherroepelijk komen vast te staan en is door het opleggen van de in geschil zijnde navorderingsaanslagen vervallen.

2.7.

Het door belanghebbende tijdens het onderzoek ter plaatse aan de controlerend ambtenaar overhandigde Excel overzicht (zie 2.4.) met de naam “2012 Profit and Loss” behoort tot de gedingstukken. Volgens dit overzicht bedraagt de netto omzet € 42.683 (waarvan € 3.683 betrekking heeft op de jachtactiviteiten), de verschuldigde OB nihil, bedragen de bruto kosten € 50.159 (inclusief OB) en bedraagt de hierin begrepen OB € 7.992.

2.8.

In het rapport wordt voor de heffing van de OB het standpunt ingenomen dat belanghebbende zowel voor de ICT-activiteiten als voor de jachtactiviteiten als ondernemer moet worden aangemerkt. Maar omdat belanghebbende, aldus het rapport, zich niet houdt aan gemaakte afspraken, niet inhoudelijk reageert op gestelde vragen en naar alle waarschijnlijkheid geen omzetbelasting is verschuldigd, zal belanghebbende met ingang van 1 januari 2015 worden afgevoerd als ondernemer. De toepassing in de ingediende omzetbelasting-aangiften van het nultarief inzake de door belanghebbende aan derden verrichte prestaties is in het rapport gevolgd. Omdat belanghebbende de gestelde vragen slechts met betrekking tot het vierde kwartaal van 2012 (gedeeltelijk) heeft beantwoord, wordt in het rapport alleen aftrek van voorbelasting toegestaan met betrekking tot de door derden voor uitbestede werkzaamheden aan belanghebbende in rekening gebrachte OB (SvdB tbv [naam5] : € 12.037 kosten; OB € 2.427).

2.9.

Naar aanleiding van het onderzoek heeft de Inspecteur met dagtekening 25 april 2016 aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting tot een bedrag van € 10.691 opgelegd. Voor 2012 betreft dat € 8.351(ontvangen op aangifte) - € 2.427 (verleende aftrek) = € 5.924 en voor het jaar 2013 is dat € 4.767 (ontvangen op aangifte) – nihil (verleende aftrek) = € 4.767. Tevens is een vergrijpboete van 25%, ofwel € 2.672, opgelegd.

Bezwaar

2.10.

Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakte tegen de opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV, ZVW en OB. Bij de behandeling van de bezwaarschriften is veelvuldig tussen belanghebbende en de Inspecteur gecorrespondeerd, waarbij met name het ondernemerschap van belanghebbende voor de heffing van de IB/PVV en ZVW over het jaar 2012 aan de orde is gesteld en de vraag of belanghebbende de door hem voordat jaar gestelde kosten en de daarop betrekking hebbende voorbelasting aannemelijk heeft gemaakt. Belanghebbende heeft in dat verband informatie verstrekt over zijn opdrachtgevers. Tevens heeft belanghebbende driemaal kwartaaloverzichten van de baten en lasten met betrekking tot zijn ICT-activiteiten verstrekt, welke overzichten onderling kleine verschillen vertonen. Daarnaast heeft belanghebbende voor een gedeelte van de door hem gestelde kosten facturen en bonnetjes verstrekt. De Inspecteur heeft belanghebbende erop gewezen dat hij geen cijfermatige aansluiting kon vinden tussen het tijdens het boekenonderzoek overgelegde jaaroverzicht en de in bezwaar verstrekte kwartaaloverzichten en evenmin tussen die overzichten en de ingediende aangiften. Evenmin kon de Inspecteur de overzichten aansluiten met de door belanghebbende verstrekte facturen en bonnetjes. Dit heeft de Inspecteur uiteindelijk doen besluiten voor het vaststellen van de navorderingsaanslagen uit te gaan van de door belanghebbende overgelegde facturen en betalingsbewijzen, voor zover deze naar het oordeel van de Inspecteur een zakelijk karakter hebben.

2.11.

In eerste instantie beperkte de behandeling van het bezwaar zich tot de IB/PVV en ZVW. Op 12 september 2016 heeft daarover mondeling overleg plaatsgevonden tussen belanghebbende en de Inspecteur. Op 13 september 2016 heeft de Inspecteur een korte vastlegging gemaakt van de nader door belanghebbende te verstrekken informatie. Voor wat betreft het jaar 2013 legt de Inspecteur in dit bericht de vraag voor of belanghebbende kan laten blijken dat het contract met een opdrachtgever ( [naam5] ) daadwerkelijk is doorgelopen tot het derde kwartaal van 2013. Bij e-mailbericht van 14 september 2016 heeft de Inspecteur medegedeeld dat hij ook het bezwaar tegen de naheffingsaanslag OB in de beoordeling zou betrekken. Bij e-mailbericht van 14 september 2016 verstrekt belanghebbende aanvullende informatie, waaronder een toelichting op zijn opdrachtgevers. Op 15 september 2016 heeft belanghebbende het contract met één van de opdrachtgevers toegezonden. Bij e-mailbericht van 21 september 2016 heeft belanghebbende vier kwartaaloverzichten en een jaaroverzicht over het jaar 2012 aan de Inspecteur verstrekt. In de overzichten is per kwartaal op het eerste blad per kostencategorie het totaal van de kosten vermeld (inclusief OB) en is op het tweede blad een overzicht van de afzonderlijke mutaties opgenomen (naam, categorie, kosten inclusief OB, OB en kosten exclusief OB). Daarnaast heeft belanghebbende van een aantal kosten van het jaar 2012 de facturen overgelegd. Bij e-mailbericht van 29 september 2016 heeft de Inspecteur een aantal detailvragen gesteld naar aanleiding van de door belanghebbende verstrekte informatie, waar belanghebbende op 3 en 5 oktober 2016 op heeft gereageerd. Op 5 oktober 2016 heeft belanghebbende de Inspecteur in gebreke gesteld voor het doen van uitspraak op bezwaar met betrekking tot de OB-heffing.

2.12.

Bij uitspraak op bezwaar van 12 oktober 2016 heeft de Inspecteur de aanslag OB verminderd tot een bedrag van € 8.671 en de beschikking belastingrente en de boetebeschikking dienovereenkomstig verminderd. Hierbij heeft de Inspecteur met betrekking tot het jaar 2012 alsnog aftrek van voorbelasting verleend tot een bedrag van € 2.020, betrekking hebbende op uitbestede werkzaamheden, huur van auto’s en advocaatkosten.

2.13.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep met betrekking tot de boete gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur in zoverre vernietigd en de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn verminderd tot € 1.841 De Rechtbank heeft de Staat veroordeeld tot betaling van een vergoeding voor immateriële schade van € 1.500. Daarnaast heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 178 en de Inspecteur opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 168 te vergoeden. De Rechtbank heeft het verzoek om toekenning van een schadevergoeding van € 25.000 afgewezen.

3 Geschil

In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en zo ja, tot het juiste bedrag, is opgelegd. Tevens is de vergrijpboete in geschil en is in geschil of belanghebbende recht heeft op een (hogere) vergoeding voor proceskosten, en op een vergoeding voor immateriële schade.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht, proceskosten en schadevergoeding

6 Beslissing