Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-06-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5099, 21/00608
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-06-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5099, 21/00608
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 14 juni 2022
- Datum publicatie
- 24 juni 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2022:5099
- Zaaknummer
- 21/00608
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Compromis ter zitting.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 21/00608
uitspraakdatum: 14 juni 2022
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 15 april 2021, nummers UTR 20/2161, 20/2163 t/m 20/2170, 20/2172 t/m 20/2176, 20/2178 t/m 20/2187, 20/2189 t/m 20/2202, 20/2204 t/m 20/2212, 20/2214 t/m 20/2259, 20/2261 t/m 20/2291, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij op één aanslagbiljet verenigde beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken [adres1] 2 tot en met 248 (even nummers) te [plaats1] (hierna: [adres1] 2248), per waardepeildatum 1 januari 2018, voor het jaar 2019 vastgesteld. Tegelijk met deze beschikkingen zijn voor het jaar 2019 aanslagen onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende, waarin hogere waarden voor [adres1] 2-248 zijn bepleit, heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de WOZ-beschikkingen vernietigd, omdat sprake zou zijn van een onjuiste objectafbakening. De aanslagen OZB zijn daarbij eveneens vernietigd.
Naar aanleiding van die uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar op 30 juni 2020 bij één nieuwe beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak [adres1] 2 te [plaats1] , per waardepeildatum 1 januari 2018, voor het jaar 2019 vastgesteld en tegelijk met deze beschikking voor het jaar 2019 één aanslag OZB voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte en een aanslag watersysteemheffing vastgesteld.
Belanghebbende is tegen de onder 1.2 bedoelde uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord M. van Campenhout als gemachtigde van belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [naam1] . Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2 Overwegingen
Partijen zijn ter zitting bij wijze van compromis met betrekking tot onderhavige procedure het volgende overeengekomen:
-
de vernietiging van de onder 1.1. bedoelde WOZ-beschikkingen wordt teruggedraaid;
-
de bij deze WOZ-beschikkingen vastgestelde waardes worden verhoogd overeenkomstig de hierna onder 2.4. opgenomen tabel (op basis van de door belanghebbendes gemachtigde opgestelde taxatieverslagen);
-
de heffingsambtenaar vergoedt de door belanghebbende in beroep en hoger beroep gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand overeenkomstig de forfaitaire systematiek van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit); en
-
e heffingsambtenaar vergoedt de door belanghebbende voor het beroep en hoger beroep betaalde griffierechten.
Het Hof zal overeenkomstig punten a) tot en met d) beslissen. Dat betekent dat het hoger beroep gegrond is.
Partijen zijn ter zitting en in aanvulling op de onder 2.1 genoemde afspraken voorts bij wijze van compromis het volgende overeengekomen:
de heffingsambtenaar stelt met betrekking tot de onder 1.1. bedoelde onroerende zaken nieuwe aanslagen OZB en watersysteemheffing vast ten aanzien van belanghebbende, berekend naar de overeenkomstig onderdeel 2.1.b) van deze uitspraak verhoogde waardes;
belanghebbenden doet afstand van ieder rechtsmiddel tegen deze nieuwe aanslagen;
de heffingsambtenaar vernietigt de onder 1.3. bedoelde WOZ-beschikking, aanslag OZB en aanslag watersysteemheffing; en
belanghebbende trekt het door haar bij de Rechtbank aanhangig gemaakte beroep (met nummer 21/3404 WOZ) inzake die beschikking en die aanslagen in.
De WOZ-waardes van de onroerende zaken [adres1] 2248 worden per waardepeildatum 1 januari 2018, voor het jaar 2019, op grond van het hiervoor onder 2.1.b) en 2.2. overwogene als volgt vastgesteld:
Nr. |
Nieuw vastgestelde waarde |
2 |
€ 225.000 |
4 |
€ 221.000 |
6 |
€ 282.000 |
8 |
€ 257.000 |
10 |
€ 266.000 |
12 |
€ 208.000 |
14 |
€ 197.000 |
16 |
€ 194.000 |
18 |
€ 233.000 |
20 |
€ 212.000 |
22 |
€ 225.000 |
24 |
€ 233.000 |
26 |
€ 212.000 |
28 |
€ 225.000 |
30 |
€ 193.000 |
32 |
€ 211.000 |
34 |
€ 209.000 |
36 |
€ 183.000 |
38 |
€ 186.000 |
40 |
€ 212.000 |
42 |
€ 181.000 |
44 |
€ 183.000 |
46 |
€ 186.000 |
48 |
€ 212.000 |
50 |
€ 181.000 |
52 |
€ 224.000 |
54 |
€ 208.000 |
56 |
€ 250.000 |
58 |
€ 159.000 |
60 |
€ 175.000 |
62 |
€ 205.000 |
64 |
€ 194.000 |
66 |
€ 195.000 |
68 |
€ 192.000 |
70 |
€ 159.000 |
72 |
€ 174.000 |
74 |
€ 205.000 |
76 |
€ 197.000 |
78 |
€ 189.000 |
80 |
€ 187.000 |
82 |
€ 159.000 |
84 |
€ 176.000 |
86 |
€ 205.000 |
88 |
€ 198.000 |
90 |
€ 189.000 |
92 |
€ 186.000 |
94 |
€ 217.000 |
96 |
€ 158.000 |
98 |
€ 176.000 |
100 |
€ 214.000 |
102 |
€ 211.000 |
104 |
€ 189.000 |
106 |
€ 186.000 |
108 |
€ 217.000 |
110 |
€ 208.000 |
112 |
€ 170.000 |
114 |
€ 184.000 |
116 |
€ 163.000 |
118 |
€ 175.000 |
120 |
€ 216.000 |
122 |
€ 192.000 |
124 |
€ 206.000 |
126 |
€ 174.000 |
128 |
€ 158.000 |
130 |
€ 187.000 |
132 |
€ 206.000 |
134 |
€ 175.000 |
136 |
€ 158.000 |
138 |
€ 205.000 |
140 |
€ 186.000 |
142 |
€ 207.000 |
144 |
€ 176.000 |
146 |
€ 158.000 |
148 |
€ 205.000 |
150 |
€ 186.000 |
152 |
€ 213.000 |
154 |
€ 175.000 |
156 |
€ 158.000 |
158 |
€ 203.000 |
160 |
€ 175.000 |
162 |
€ 170.000 |
164 |
€ 199.000 |
166 |
€ 197.000 |
168 |
€ 164.000 |
170 |
€ 192.000 |
172 |
€ 197.000 |
174 |
€ 161.000 |
176 |
€ 186.000 |
178 |
€ 197.000 |
180 |
€ 161.000 |
182 |
€ 186.000 |
184 |
€ 163.000 |
186 |
€ 173.000 |
188 |
€ 171.000 |
190 |
€ 176.000 |
192 |
€ 171.000 |
194 |
€ 212.000 |
196 |
€ 232.000 |
198 |
€ 169.000 |
200 |
€ 212.000 |
202 |
€ 231.000 |
204 |
€ 169.000 |
206 |
€ 212.000 |
208 |
€ 232.000 |
210 |
€ 197.000 |
212 |
€ 216.000 |
214 |
€ 199.000 |
216 |
€ 213.000 |
218 |
€ 214.000 |
220 |
€ 191.000 |
222 |
€ 191.000 |
224 |
€ 166.000 |
226 |
€ 181.000 |
228 |
€ 244.000 |
230 |
€ 252.000 |
232 |
€ 248.000 |
234 |
€ 250.000 |
236 |
€ 249.000 |
238 |
€ 258.000 |
240 |
€ 184.000 |
242 |
€ 161.000 |
244 |
€ 176.000 |
246 |
€ 198.000 |
248 |
€ 179.000 |
3 Proceskosten
Het Hof zal de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand overeenkomstig het Besluit vaststellen. Daarbij zal het Hof de bijzondere regel van punt 1 van onderdeel B1 van de bijlage bij het Besluit gelet op de overwegingen 5.2 tot en met 5.8 van het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, buiten toepassing laten, zodat de algemene regel van punt 2 van dat onderdeel B1 van toepassing is. Voorts wijst het Hof erop dat voor toepassing van de samenhangfactor in de zin van onderdeel C2 van voormelde bijlage geen aanleiding bestaat, omdat voor de toepassing van de proceskostenvergoeding zowel in beroep als hoger beroep sprake is van één zaak.
Gelet op deze uitgangspunten stelt het Hof de proceskostenvergoeding vast op € 1.518 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting) wegingsfactor 1 € 759) en € 1.518 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting) wegingsfactor 1 € 759), ofwel in totaal op € 3.036.
De bij uitspraken op bezwaar toegekende kostenvergoeding is verder niet in geschil, zodat het Hof die beslissing in stand zal laten.