Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-06-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5248, 21/00009
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-06-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5248, 21/00009
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 21 juni 2022
- Datum publicatie
- 1 juli 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2022:5248
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2020:4084, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:527
- Zaaknummer
- 21/00009
Inhoudsindicatie
OB. Vrijstelling voor voordrachten en dergelijke diensten.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer 21/00009
uitspraakdatum: 21 juni 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 november 2020, nummer LEE 18/104, in het geding tussen de Inspecteur en
Stichting [belanghebbende] te [vestigingsplaats] , (hierna belanghebbende).
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft over de maand september 2016 een aangifte omzetbelasting ingediend.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte.
De Inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de over het tijdvak 1 september 2016 tot en met 30 september 2016 verschuldigde omzetbelasting verminderd tot nihil en beslissingen genomen omtrent het griffierecht, de proceskostenvergoeding en de dwangsom.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende [naam1] en [naam2] bijgestaan door mr. M.P. Waninge, als de gemachtigde van belanghebbende en namens de Inspecteur, [naam3] , [naam4] , [naam5] en [naam6] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is opgericht op 24 september 2001. In de oprichtingsakte is onder andere het volgende opgenomen:
“DOEL EN MIDDELEN
Artikel 2
1. De stichting heeft ten doel: de instandhouding van de [naam7] en het bevorderen van hoger onderwijs voor ouderen.
2. De stichting beoogt niet het maken van winst.
3. De stichting tracht haar doel te bereiken door:
a. a) het verzorgen van hoger onderwijs voor ouderen vanaf de leeftijd van vijftig (50) jaar;
b) het aanbieden van reizen met een educatieve doelstelling;
c) het organiseren van evenementen en bijeenkomsten;
d) de voorlichting over het belang van scholing en educatie voor ouderen als wel de actieve participatie van ouderen in de maatschappij, een en ander in de ruimste zin;
e) de samenwerking met organisaties in binnen- en buitenland die zich op hoger onderwijs voor ouderen richten;
f) de ondersteuning van wetenschappelijk onderzoek verricht door ouderen;
g) de afstemming van hoger onderwijs voor ouderen met onderwijs aangeboden door hoger onderwijsinstellingen in Nederland, als wel alle andere wettige middelen ter verwezenlijking van haar doelstelling.”
Over de activiteiten van belanghebbende is in de door belanghebbende uitgegeven “studiegids najaar 2016” het volgende opgenomen:
“[naam7] biedt in de drie Noordelijke provincies van Nederland HOVO-onderwijs aan. Deze vorm van onderwijs is bedoeld voor mensen van vijftig jaar en ouder. [naam7] is gelieerd aan drie instellingen voor hoger onderwijs in de provincies Groningen, Friesland en Drenthe: [naam8] , [naam9] en [naam10] . De administratie wordt verzorgd in [vestigingsplaats] .”
Het cursusaanbod van belanghebbende bestond volgens de Studiegids najaar 2016 uit circa 60 cursussen. De cursussen worden gegeven op hbo- en universitair niveau en kennen verschillende onderwerpen, waaronder architectuur, filosofie, kunstgeschiedenis, klassieke muziek en sterrenkunde. De docenten zijn in de meeste gevallen oud-docenten van [naam8] of een hogeschool of mensen die als zelfstandig docent bij verschillende HOVO-instellingen in Nederland onderwijs geven. De docenten zijn verantwoordelijk voor de vorm en de inhoud van de door hen gegeven cursus. Zij zijn daarbij niet gebonden aan een opleidingsplan. Een cursus bestaat uit maximaal tien colleges die ieder twee maal drie kwartier duren. De cursussen worden veelal gegeven in de vorm van hoorcolleges. Sommige cursussen omvatten een facultatief werkcollege. Het cursusmateriaal varieert per cursus qua omvang, vorm en inhoud en dient als verdieping op de stof maar niet als verplichte voorbereiding. De cursussen kennen ook geen vorm van toetsing van kennis en vaardigheden.
Het collegegeld is verschuldigd per cursus. De hoogte van het collegegeld varieert. Gemiddeld is de hoogte van het collegegeld gelijk aan het aantal colleges maal € 25. Of voor het cursusmateriaal een aanvullende vergoeding verschuldigd is, verschilt eveneens per cursus.
In 2011 heeft belanghebbende overleg gehad met de Inspecteur over de vraag of haar cursussen zijn vrijgesteld van omzetbelasting. Dit overleg heeft geresulteerd in een brief van de Inspecteur van 31 maart 2011, waarin het volgende is opgenomen:
“Naar bestudering van de mij ten dienst staande gegevens, zoals de oprichtingsakte van de stichting , de jaarrekeningen 2007 en 2008, de studiegids en de conceptbegroting jaar 2011 kom ik tot de volgende conclusie. Gebleken is, dat alleen de belastingplicht t.a.v. de vennootschapsbelasting is beoordeeld. Voor de beoordeling van de belastingplicht voor de omzetbelasting is uitgegaan van de verstrekte gegevens bij de aanmelding zonder nadere inhoudelijke beoordeling.
Gelet op het vorengaande kom ik voor de belastingplicht t.a.v. de omzetbelasting tot het volgende. De stichting is op grond van artikel 11, 1, p Wet Omzetbelasting 1968 en artikel 7 Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 vrijgesteld van omzetbelasting. Uw visie dat de stichting op grond van artikel 11, 1, 0 Wet omzetbelasting 1968 (de onderwijsvrijstelling) is vrijgesteld voor de omzetbelasting deel ik niet. De doelstelling van de stichting richt zich op een zinvolle invulling van de oude dag van senioren en leidt niet tot een maatschappelijke verbetering of diploma.”
In 2015 heeft [naam11] (hierna: [naam11] ) met de Belastingdienst/kantoor Amsterdam gesproken over de btw-behandeling van de cursussen van alle HOVO-instellingen in Nederland. Belanghebbende is lid van [naam11] . De Belastingdienst/kantoor Amsterdam heeft zijn standpunt ten aanzien van de btw-behandeling van de door de verschillende HOVO-instellingen gegeven cursussen in twee brieven van 9 oktober 2015 en 9 november 2015, gericht aan [naam11] , uiteengezet. Volgens dit standpunt valt HOVO onderwijs niet onder de vrijstelling van artikel 11, lid 1, onderdeel o, ten eerste, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB), en ook niet onder een andere vrijstelling, zodat dit onderwijs moet worden belast met 21% omzetbelasting. Met dit standpunt van de Belastingdienst moet per 1 september 2016 rekening worden gehouden.
Belanghebbende heeft omzetbelasting voldaan over de in het tijdvak 1 september 2016 tot en met 30 september 2016 in rekening gebrachte cursusgelden. Deze omzetbelasting bedroeg € 4.525. Vervolgens heeft zij tegen de voldoening op aangifte bezwaar gemaakt.
3 Geschil
In hoger beroep is in geschil of op het cursorisch onderwijs van belanghebbende (zoals omschreven onder 2.3 en 2.4) de vrijstelling van artikel 11, lid 1, aanhef en letter p, Wet OB (hierna ook: de voordrachtenvrijstelling) van toepassing is. Indien het Hof die vraag ontkennend beantwoord, is in geschil of belanghebbende op grond van het vertrouwensbeginsel deze vrijstelling kan toepassen.
Tussen partijen is in hoger beroep niet langer in geschil dat het cursorisch onderwijs niet onder de onderwijsvrijstelling van artikel 11, lid 1, aanhef en letter o, Wet OB valt.