Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-06-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5250, 21/00448 en 21/00449

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-06-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5250, 21/00448 en 21/00449

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
21 juni 2022
Datum publicatie
1 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:5250
Formele relaties
Zaaknummer
21/00448 en 21/00449

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Depothouderschap en bezorgactiviteiten. Winst uit onderneming? Kostenaftrek.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummers 21/00448 en 21/00449

uitspraakdatum: 21 juni 2022

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 februari 2021, nummers LEE 19/4336 en 19/4337, ECLI:NL:RBNNE:2021:556, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord J. Sierts, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur [naam1] , bijgestaan door [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is geboren [in] 1974 en is ongehuwd. Hij werkt in 2014 in loondienst bij de BV van zijn vader, [naam3] B.V. (hierna: de BV), gevestigd aan de [adres] te [woonplaats] .

2.2.

Belanghebbende is sinds september 2002 werkzaam als depothouder voor [naam4] en (de rechtsvoorgangers van) de [naam5] B.V. (hierna: [naam5] ). Belanghebbende heeft hiervoor per september 2002 overeenkomsten van opdracht getekend. De werkzaamheden bestaan uit het regelen van de distributie van ochtendbladen van die uitgeverijen. Als de bezorgers het af laten weten, bezorgt belanghebbende zelf de kranten. Ook draagt hij zorg voor de nabezorging. Verder heeft belanghebbende in 2014 wekelijks folders bezorgd voor [naam6] en twee keer per week een streekkrant ( [naam7] ).

2.3.

In het jaar 2004 heeft belanghebbende zich ten aanzien van de bij 2.2 bedoelde activiteiten (hierna ook: de activiteiten) in het handelsregister van de Kamer van Koophandel als ondernemer laten inschrijven onder de handelsnaam “ [naam8] ”.

2.4.

Vanaf 26 november 2013 heeft de [naam5] loonheffing en premies werknemersverzekering ingehouden op de betaling van de vergoeding aan belanghebbende voor zijn werkzaamheden. Op de loonopgaaf staat bij “Code Aard Arbeidsverhouding” ingevuld “12- Persoonlijke arbeid tegen beloning”. Bij “Loonbelastingtabel” staat ingevuld “210 – Aann.werk-e.d.”. Volgens de loonopgaaf heeft belanghebbende in het jaar 2014 een bedrag van € 7.832 aan loon genoten. Belanghebbende heeft verder volgens zijn loonstroken maandelijks een onbelaste onkostenvergoeding van € 90 ontvangen.

2.5.

Belanghebbende heeft aan zijn opdrachtgevers omzetbelasting in rekening gebracht. Volgens de tot de stukken van het geding behorende loonstroken heeft de [naam5] de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting aan belanghebbende uitbetaald.

2.6.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 de door hem met de activiteiten behaalde resultaten als winst uit onderneming aangemerkt. De belastbare winst uit onderneming heeft hij als volgt berekend (bedragen in €):

Netto omzet

17.119

Overige opbrengsten

1.164

Opbrengsten totaal

18.283

Afschrijving

614

Huisvestingskosten

500

Andere kosten

11.683

Bedrijfslasten totaal

12.797

Resultaat uit gewone bedrijfsoefening

5.486

Zelfstandigenaftrek

5.486

Belastbare winst

0

Als niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek heeft belanghebbende een bedrag van € 1.794 vermeld.

2.7.

De door belanghebbende verantwoorde bedrijfslasten (van in totaal € 12.797) bestaan onder meer uit de volgende kosten (bedragen in €):

Literatuur

1.121

Werkkleding

712

Kantinekosten

1.319

Reiskosten

250

Representatiekosten

509

2.078

Totaal

3.911

De kosten voor literatuur hebben betrekking op uitgaven voor computertijdschriften en boeken over computergebruik.

De kosten voor werkkleding bestaan uit:

- Welkoop (werkhandschoenen) à € 29,90 (ex btw € 24,71);

- SportXL.nl (hardloopsokken) à € 163,20 (ex btw € 134,88);

- SportXL.nl (werksokken) à 169,75 (ex btw € 140,21), en

- Bikester (Nike hardloopschoenen) à € 254,85 (ex btw € 210,62).

Daarnaast heeft belanghebbende een bedrag van € 202,50 via een voorafgaande journaalpost als kosten voor werkkleding in aanmerking genomen.

2.8.

Belanghebbende heeft verder in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 als loon uit dienstbetrekking een bedrag van € 10.200 in aanmerking genomen ter zake van de werkzaamheden voor de BV. In totaal bedraagt het door belanghebbende aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning € 10.200 en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen € 2.542. In de aangifte heeft belanghebbende voor de ZVW voor het jaar 2014 een bijdrage-inkomen van nihil vermeld.

2.9.

De Inspecteur is bij het opleggen van de aanslagen in de IB/PVV en ZVW voor het jaar 2014 afgeweken van belanghebbendes aangifte. Daarbij heeft de Inspecteur de door belanghebbende van de [naam5] ontvangen inkomsten voor een bedrag van € 7.832 aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. De met de overige activiteiten behaalde inkomsten heeft de Inspecteur als volgt aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden (hierna: ROW) (bedragen in €):

Bruto ROW (18.283 (zie 2.6) -/- 7.832)

10.451

Kosten (12.797 -/- 3.911 (zie 2.7))

8.886

Netto ROW

1.565

De Inspecteur heeft voor het jaar 2014 de aanslag in de IB/PVV vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.597 (= € 1.565 ROW + € 18.032 loon) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.542 en de aanslag in de ZVW naar een bijdrage-inkomen van € 1.565. De Inspecteur heeft aldus de gevraagde gerealiseerde en niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek niet in aanmerking genomen alsmede de bij 2.7. bedoelde kosten voor literatuur, werkkleding en kantine-, reis- en representatiekosten niet in aftrek toegestaan.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de voordelen die belanghebbende uit zijn – onder 2.2 genoemde – depothouderschap en bezorgactiviteiten in 2014 heeft genoten, eventueel met een beroep op het gelijkheids- of vertrouwensbeginsel, kunnen worden aangemerkt als winst uit onderneming. Tevens is in geschil of de bij 2.7. bedoelde kosten voor literatuur, werkkleding en kantine-, reis- en representatiekosten voor aftrek in aanmerking komen.

3.2.

Naast de aanslagen in de IB/PVV en ZVW voor het jaar 2014 is, in het verlengde van het voorgaande, tevens de impliciet genomen beschikking van de niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek van nihil in geschil.

3.3.

Belanghebbende beantwoordt de onder 3.1 genoemde vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, tot vermindering van de bestreden aanslagen en dienovereenkomstige vaststelling van de beschikking niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek. Voor zover het Hof zou oordelen dat de bij 2.7 bedoelde kosten niet als aftrekbare ondernemings- of resultaatskosten worden aangemerkt, stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de kosten voor literatuur en de kantinekosten deels negatief loon vormen. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting van het Hof desgevraagd verklaard dat hij akkoord is met de (hoogte van de) door de Rechtbank vastgestelde vergoedingen van immateriële schade en proceskosten.

3.4.

De Inspecteur beantwoordt de onder 3.1 genoemde vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. In hoger beroep heeft de Inspecteur verklaard zijn standpunt dat de van de [naam5] genoten inkomsten (ad € 7.832) loon uit fictieve dienstbetrekking vormen, te laten varen voor het geval het Hof van oordeel is dat deze inkomsten geen winst uit onderneming vormen, nu het in het onderhavige geval cijfermatig niet uitmaakt of deze inkomsten onderdeel vormen van het ROW of van het loon.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing