Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-06-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5414, 21/00615

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-06-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5414, 21/00615

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
28 juni 2022
Datum publicatie
8 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:5414
Zaaknummer
21/00615

Inhoudsindicatie

OB. Kleineondernemersregeling.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 21/00615

uitspraakdatum: 28 juni 2022

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

Maatschap [belanghebbende] te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 21 april 2021, nummer AWB 19/7041, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een verzuimboete opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] en [naam2] bijgestaan door mr. A. Plantinga als gemachtigde en namens de Inspecteur [naam3] , [naam4] en [naam5] . De zaak met het nummer 21/00616 is ter zitting gelijktijdig behandeld. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

De maten van belanghebbende zijn de echtelieden [naam1] en [naam2] (hierna: het echtpaar). De maten hebben op 23 december 2014 een maatschapsovereenkomst gesloten. Het doel van de maatschap is hierin omschreven als het voor gezamenlijke rekening, tegen vergoeding, gedurende een periode van ten minste vijf jaar, ter beschikking stellen van één of meerdere (onzelfstandige) werkkamers van de in 2015 nieuw te bouwen eigen woning aan de [adres] te [vestigingsplaats] , aan één of meerdere vennootschappen. In de overeenkomst staat dat de maatschap is aangegaan met ingang van 1 oktober 2014. De woning is op 18 maart 2016 opgeleverd. Het echtpaar staat sinds 1 mei 2016 in de basisregistratie personen ingeschreven op het adres van de woning.

2.2.

Belanghebbende heeft op 15 juni 2016 als verhuurder een huurovereenkomst gesloten met [naam6] B.V. als huurder. [naam2] is directeur en enig aandeelhouder van laatstgenoemde vennootschap. In de huurovereenkomst hebben huurder en verhuurder geopteerd voor met omzetbelasting belaste verhuur. In de huurovereenkomst zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:

“Het gehuurde, bestemming

1.1

Verhuurder verhuurt aan Huurder en Huurder huurt van Verhuurder de ruimte (hierna 'gehuurde'), gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] , betreffende de tweede verdieping (zolder), ter grootte van in totaal circa 56 m2 b.v.o., niet volgens een standaard gemeten.

(…)

1.2

Het gehuurde zal door of vanwege Huurder uitsluitend worden bestemd om te worden gebruikt als kantoorruimte, archiefruimte en/of vergaderruimte.

(…)

Huurprijs, omzetbelasting, servicekosten, huurprijsaanpassing, betalingsverplichting,

betaalperiode

4.1

De aanvangshuurprijs van het gehuurde bedraagt op de ingangsdatum op jaarbasis € 3.900 (zegge “drieduizendnegenhonderd euro”.

4.2

Partijen komen overeen dat Verhuurder omzetbelasting over de huurprijs in rekening brengt.

(…)

4.3

Partijen verklaren onder verwijzing naar artikel 11 lid 1 aanhef onder b onderdeel 5 van de Wet op de omzetbelasting 1968 een met omzetbelasting belaste verhuur te zijn overeengekomen. Tevens wordt omzetbelasting in rekening gebracht over de vergoeding die Huurder verschuldigd is voor door of vanwege Verhuurder te verzorgen levering van zaken en diensten, zoals vastgelegd in artikel 5 van de huurovereenkomst en in artikel 18 van de algemene bepalingen.

Huurder verklaart door ondertekening van deze huurovereenkomst. mede ten behoeve van de rechtsopvolger(s) van Verhuurder, dat hij het gehuurde blijvend gebruikt of blijvend laat gebruiken voor doeleinden waarvoor een volledig of nagenoeg volledig recht op aftrek van omzetbelasting op de voet van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 bestaat.

(…)”

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende recht heeft op toepassing van de kleine ondernemers regeling (hierna: de KOR) zoals neergelegd in artikel 25 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Hierbij is meer specifiek in geschil of artikel 11, lid 1, letter b, ten vijfde, van de Wet OB van toepassing is, waardoor de KOR op grond van artikel 6a, lid 4, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna: de Uitvoeringsbeschikking) niet geldt. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

3.2.

Verder is de verzuimboete in geschil. Belanghebbende stelt in dit verband dat sprake is van een pleitbaar standpunt, hetgeen de Inspecteur betwist.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing