Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-07-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5893, 20/01096 en 20/01098
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-07-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5893, 20/01096 en 20/01098
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 12 juli 2022
- Datum publicatie
- 22 juli 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2022:5893
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2020:5906, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:518
- Zaaknummer
- 20/01096 en 20/01098
Inhoudsindicatie
Recht van schenking en Schenkbelasting. Verstrekking onzakelijke lening? Schenking? Tijdstip van schenking.
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummers BK-ARN 20/01096 en 20/01098
uitspraakdatum: 12 juli 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
en het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 november 2020, nummers AWB 18/5824 en AWB 18/5825, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag in het recht van schenking opgelegd naar een belaste verkrijging van € 24.505 (hierna: de aanslag 2007).
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag schenkbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 346.101 (hierna: de aanslag 2014).
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, het bezwaar tegen de aanslag 2007 niet-ontvankelijk verklaard en de aanslag 2014 vernietigd.
Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2022. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
[naam1] is de vader van belanghebbende (hierna: de vader). De vader is 100% aandeelhouder van [naam2] B.V. (hierna: Holding).
Holding sluit medio 2007 een intentieovereenkomst ter verwerving van de intellectuele eigendom van de vinding ‘ [de vinding] ’. De ontwikkeling van het octrooi zal plaatsvinden in [naam3] B.V. (hierna: [naam3] ).
Holding heeft op 13 december 2007 een bedrag van € 166.670 uitgeleend aan [naam4] B.V. (hierna: [naam4] ), waarvan belanghebbende 100% aandeelhouder is (hierna: de lening 2007). Daarnaast heeft Holding per dezelfde datum eenzelfde bedrag uitgeleend aan [naam5] B.V. (hierna: [naam5] ) en aan [naam6] B.V. (hierna: [naam6] ). De aandelen in deze vennootschappen zijn in handen van respectievelijk de broer en de zus van belanghebbende. [naam4] , [naam5] en [naam6] hebben de geleende bedragen op hun beurt doorgeleend aan [naam3] , een 100% deelneming van deze drie vennootschappen.
De lening 2007 is schriftelijk vastgelegd, heeft een looptijd van twee jaar (einddatum is 31 december 2009) en er is 6% rente per jaar overeengekomen.
Bij ‘uitbreiding leenovereenkomst’ van 2 januari 2008 is de lening uitgebreid tot een bedrag van maximaal € 700.000 (hierna: de lening 2008). De looptijd is verlengd tot 31 december 2010.
Bij ‘aanvulling op leenovereenkomst’ van 22 december 2009 zijn de looptijden van de leningen met vijf jaar verlengd van 31 december 2009 tot 31 december 2014. De leningen bedroegen op dat moment € 519.198.
Bij ‘overeenkomst overdracht lening’ van 22 december 2009 heeft [naam4] haar vordering op [naam3] ad € 519.198 bij wijze van aflossing van haar schuld aan Holding gecedeerd aan Holding. [naam5] en [naam6] hebben eveneens bij wijze van aflossing hun respectievelijke vorderingen op [naam3] aan Holding gecedeerd.
Bij overeenkomst van 17 december 2014 heeft Holding de schuld van [naam3] per 30 december 2009 ad € 1.488.510 kwijtgescholden. De reden hiervoor is dat de geleende gelden in een innovatief product zijn geïnvesteerd, waarbij nadien is gebleken dat de innovatie niet als verwacht is ontvangen in de markt en dat de te verwachten baten op korte dan wel middellange termijn niet opwegen tegen de eventueel verder te plegen investeringen.
De Inspecteur (hieronder aangeduid als partij B) en onder meer belanghebbende (hieronder aangeduid als partij A) hebben op 8 november 2017 een vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO) gesloten omtrent de fiscale gevolgen van de door Holding (indirect) aan [naam3] verstrekte leningen en de kwijtschelding daarvan. De VSO houdt voor zover relevant het volgende in:
"3.Omschrijving van het geschil/de onzekerheid
(…)
Standpunt Partij B
(…)
(…)
De Belastingdienst meent dat het verstrekken van deze onzakelijke lening een schenking is in de zin van art. 1, lid 7, SW 1956, waarvan het heffingsmoment primair in het jaar van verstrekken (2007) ligt, subsidiair in het jaar van kwijtschelding (2014).
Standpunt partij A
Belanghebbende meent dat noch van een onzakelijke lening, noch van een uitdeling, laat staan van een schenking sprake is.
(…)
Bovendien heeft de Belastingdienst in enkele vergelijkbare gevallen geen schenking gesteld en is diverse malen in de literatuur betoogd dat in deze feiten geen schenking is te zien.
De kwestie waarover partijen van mening verschillen of in onzekerheid verkeren, luidt als volgt:
(…)
Kwestie 3
Kan de inspecteur het verstrekken van de lening in 2007, of het kwijtschelden van de lening in 2014 aanmerken als aan (middellijke) schenking van de heer [naam1] aan zijn drie kinderen [waaronder belanghebbende], en hen een aanslag schenkingsrecht opleggen?
Kwestie 4
Laten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel toe dat de inspecteur het bij kwestie 3 vermelde standpunt inneemt, dat als rechtsvraag aan de rechter kan worden voorgelegd?
(…)
5 Inhoud van de overeenkomst
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
a. a) De lening van [naam2] BV aan [naam3] BV, die € 1.488.510 bedraagt en die door [naam2] BV is afgewaardeerd tot € 1, kwalificeert als een onzakelijke lening.
(…)
f) Aan de heer [belanghebbende] Partij [A], [adres] te [woonplaats] zullen twee aanslagen schenkbelasting (recht van schenking) worden opgelegd, zonder verzuim- of vergrijpboete:
2007
Aangaande het aanvaarde onzakelijke debiteurenrisico ten tijde van het verstrekken van de lening, door partijen in onderling overleg bepaald op het verschil tussen een rente die in rekening gebracht zou worden tussen zakelijk handelende derden, en de feitelijk overeengekomen rente, zijnde een renteverschil van 10 procentpunten zodat de gift uit 2007 de contante waarde van het renteverschil voor 2 jaar over € 166.670, derhalve 10% van 166.670 x a-tafel 2/10% = 28.917 bedraagt en waarover na aftrek van de reguliere jaarvrijstelling € 1.298 is verschuldigd aan recht van schenking.
2014
een schenking van een onzakelijk uitgeleend bedrag ter grootte van € 351.330, onder de opschortende voorwaarde van het zich manifesteren van het debiteurenrisico, hetgeen is gebeurd in 2014, waarover de schenkbelasting na aftrek van de reguliere jaarvrijstelling € 57.498 bedraagt.
g) De heer [belanghebbende] (partij A) zal bezwaar maken tegen de in onderdeel f genoemde aanslagen schenkbelasting. Dit bezwaar zal worden afgewezen door partij B. Vervolgens zal partij A beroep aantekenen bij de rechtbank. In de daaropvolgende beroepsprocedure zullen partijen zich beperken tot de rechtsvraag of er in het onderhavige geval sprake is van een schenking in de zin van de SW 1956. Partijen zullen geen standpunten in procedure brengen die afleiden van het antwoord op de ‘zuivere rechtsvraag’.
(…)”
De Inspecteur heeft met dagtekening 10 januari 2018 de aanslag 2007 aan belanghebbende opgelegd.
De Inspecteur heeft met dagtekening van eveneens 10 januari 2018 de aanslag 2014 opgelegd.
De Inspecteur heeft de gemaakte bezwaren afgewezen.
De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, het bezwaar tegen de aanslag 2007 niet-ontvankelijk verklaard en de aanslag 2014 vernietigd.