Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-08-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7501, 19/00741

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-08-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7501, 19/00741

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
30 augustus 2022
Datum publicatie
12 september 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:7501
Formele relaties
Zaaknummer
19/00741
Relevante informatie
Art. 8 BPM, Art. 10 lid 2 BPM, Art. 10 lid 6 BPM, Art. 10 lid 7 BPM, Art. 16a BPM, Art. 8 lid 5 Uitv.reg. BPM, Art. 3:2 Awb, Art. 8:42 Awb, Art. 8:58 Awb, Art. 110 VwEU, Art. 267 VwEU, Art. 28c IW 1990

Inhoudsindicatie

BPM. Vermindering (afschrijving).

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 19/00741

uitspraakdatum: 30 augustus 2022

Uitspraak van de eenentwintigste enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats1] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 april 2019, nummer AWB 18/3046 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)

alsmede de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid; hierna: de Minister)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) voldaan.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het eerste onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 11 juni 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord als gemachtigde van belanghebbende A.F.M.J. Verhoeven (hierna: gemachtigde) bijgestaan door [naam1] , alsmede namens de Inspecteur [naam2] , bijgestaan door [naam3] . Met instemming van partijen zijn daar gezamenlijk behandeld de zaken met nummers 19/00680 en 19/00742 tot en met 19/00745. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.6.

Het onderzoek ter zitting op 11 juni 2021 is geschorst om de Inspecteur de gelegenheid te bieden om nadere informatie met betrekking tot de aanwezigheid bij de Belastingdienst van geautomatiseerde bestanden – met daarin kentekengegevens en/of datum van tenaamstelling van motorvoertuigen – aan het Hof te verstrekken.

1.7.

Het tweede onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 24 mei 2022. Namens belanghebbende is de gemachtigde verschenen, bijgestaan door [naam1] . Namens de Inspecteur is verschenen [naam2] , bijgestaan door [naam3] . Met instemming van partijen zijn daar gezamenlijk behandeld de zaken met nummers 19/00741, 19/00742, 19/00744 en 19/00745. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Op 14 december 2017 heeft belanghebbende een BMW 1-serie 114d (hierna: de auto) met een voertuigidentificatienummer [nummer1] bij een Duits garagebedrijf gekocht.

2.2.

Met dagtekening 19 december 2017 is door belanghebbende aangifte gedaan voor de bpm voor de auto. De gegevens zijn als volgt:

Kilometerstand : 163.310

Datum 1e toelating : 4 november 2013

Historische bpm : € 4.814

Historische nieuwprijs (aangifte) : € 30.724

Handelsinkoopwaarde in

Beschadigde staat : € 2.294 (Taxatie)

Gecalculeerde reparatiekosten : € 6.356

Bedrag voldaan op aangifte : € 359

Datum aangifte : 19 december 2017

Voldoening op aangifte : 29 december 2017

2.3.

In de aangifte voor de bpm heeft belanghebbende zichzelf aangemeld als aanvrager en (toekomstig) houder van het kenteken van de auto bij de RDW.

2.4.

Bij brief van 27 februari 2018 heeft de Inspecteur zijn voornemen om het bezwaar ongegrond te verklaren, gemotiveerd aan gemachtigde medegedeeld. In deze brief is onder andere ook de volgende passage onder het kopje: ‘Horen in bezwaar’ opgenomen:

“Indien u het niet eens bent met mijn voornemen, heeft u het recht om te worden gehoord. Hiertoe zal ik u een voorstel doen dan wel heeft u inmiddels een voorstel ontvangen.”

2.5.

Bij brief van 27 februari 2018 heeft de Inspecteur gemachtigde uitgenodigd voor een hoorgesprek op 20 maart 2018. Gemachtigde is op de gemelde datum niet verschenen.

2.6.

Bij brief van 20 maart 2018 heeft de Inspecteur het hiernavolgende aan gemachtigde bericht:

“Geachte heer Verhoeven,

Op 27 februari 2018 nodigde ik u uit voor een hoorzitting op 20 maart 2018. Op 1 maart 2018 deed ik dat voor een hoorgesprek op 22 maart 2018 en op 7 maart 2018 voor een hoorgesprek op 27 maart 2018.

Voor de dossiers voor het hoorgesprek van 22 maart 2018 betreft het de 3e /4e uitnodiging. Voor de dossiers van 27 maart 2018 betreft het de 3e uitnodiging.

U heeft niet op de uitnodigingen gereageerd dus vooralsnog ging ik uit van uw aanwezigheid.

Na afloop van de zitting van de Rechtbank Gelderland op 15 maart 2018 vroeg ik u of u aanwezig zou zijn op de genoemde datums, 20, 22 en 27 maart 2018. U liet mij weten niet meer naar hoorzittingen te komen omdat het geen zin had. Ik heb daarop gezegd dat de uitnodiging stond en dat er op die datums wat mij betreft gewoon gehoord kon worden. Vervolgens zei u mij dat u wellicht toch zou komen. Of niet. Ik zou dat wel merken.

Ik stel vast dat u vandaag niet op het tijdstip van de uitnodiging verschenen bent. Ik heb geen schriftelijke of telefonische afmelding ontvangen. Ik trek daaruit de conclusie dat u afziet van het recht gehoord te worden voor de voor vandaag geplande dossiers. Ik zal de dossiers dan ook afwerken op basis van de in die dossiers aanwezig informatie. (…)”

2.7.

Bij uitspraak op bezwaar van 4 mei 2018 heeft de Inspecteur de bezwaren ongegrond verklaard. In de uitspraak is ter zake het hoorgesprek dezelfde mededeling, als gedaan in de brief van 20 maart 2018 (zie 2.6.), opgenomen.

2.8.

In de uitnodigingsbrief voor de zitting bij de Rechtbank is onder andere het volgende opgenomen:

“(…)

Nieuwe stukken

U kunt nog nieuwe stukken naar de rechtbank sturen. U moet er dan wel voor zorgen dat de rechtbank deze stukken uiterlijk de elfde dag vóór de zitting heeft ontvangen. Als u op een later tijdstip nog stukken naar de rechtbank stuurt, kan de rechtbank beslissen om bij de beoordeling van het beroep geen rekening te houden met die stukken. (…)”

2.9.

Belanghebbende is in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar. Op 11 april 2019, een dag voor de zitting van 12 april 2019, is bij de Rechtbank een pleitnota van de gemachtigde van belanghebbende ontvangen. Bij de zitting van de Rechtbank is namens belanghebbende niemand verschenen. De Rechtbank heeft de pleitnota geweigerd en deze op 16 april 2019 teruggestuurd naar de gemachtigde. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

2.10.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. Ter zitting van 11 juni 2021 is in het kader van de zorgvuldige voorbereiding van de uitspraak op bezwaar door de Inspecteur, onder meer aan de orde gekomen de vraag welke verplichtingen voor de Inspecteur voortvloeien uit het in artikel 110 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna: VWEU neergelegde discriminatieverbod dat meebrengt dat de heffing van bpm ter zake van een uit een andere lidstaat afkomstige gebruikte personenauto niet hoger mag zijn dan het restbedrag aan bpm dat is vervat in de waarde van een gelijksoortige gebruikte personenauto die al in het binnenland is geregistreerd. In dit verband heeft de Inspecteur bij brief van 22 juni 2021 onder meer de volgende inlichtingen verstrekt [nummering Hof]:

BPM

2.10.1.

Het aangifteproces is als volgt. Als een auto geïmporteerd wordt, moet deze aangemeld worden bij de RDW. De RDW neemt de gegevens op. Nadat de RDW zijn opgaaf heeft gemaakt wordt een aangifte verstuurd naar de belastingdienst. In de aangifte kan aangegeven worden dat het kenteken aangevraagd wordt namens een ander of dat de ondertekenaar van de aangever de toekomstig kentekenhouder wordt. Zodra de betaling ontvangen is door de belastingdienst wordt door de belastingdienst aan de RDW een zogenaamd “fiscaal akkoord” afgegeven. Het kenteken wordt daarna verstrekt aan de importeur (aangever)/ toekomstig kentekenhouder. Pas daarna kan het kenteken “op naam gezet” worden. Dit laatste moment is het belastbaar feit voor de BPM. De belastingdienst krijgt van de RDW niet spontaan doorgegeven wanneer het kenteken op naam gezet wordt. In het aangifteproces zijn de kentekengegevens (de cijfer-letter combinatie en/of de datum van tenaamstelling) niet beschikbaar. Het belastbaar moment heeft dan ook nog niet plaats gehad. De belastingdienst registreert dan ook alles via het (volledige) VIN-nummer. Na de afwikkeling van de betaling en het fiscaal akkoord wordt de aangifte normaliter gearchiveerd.

2.10.2.

Tot juli 2020 had de belastingdienst BPM de beschikking over de zogenaamde database auto. In deze database kon via het VIN-nummer het kenteken gezocht worden, waarna in dezelfde database de datum van tenaamstelling in Nederland opgezocht kon worden. Deze database is afgesloten vanwege schending van de AVG. (…)

2.10.3.

Ter vervanging van de afgesloten database is toegang verkregen tot de website van de RDW. Deze site werkt zo dat eerst met het VIN nummer het kenteken opgevraagd wordt, waarna op dezelfde site de tenaamstellingsdatum in Nederland opgevraagd kan worden. Deze gegevens worden niet opgeslagen in een database of programma van de belastingdienst. De gegevens worden rechtstreeks van de website van de RDW opgevraagd.

2.10.4.

Ook is het systeem HSB beschikbaar binnen de BPM. Dit systeem heeft als zoekingang het kenteken of het BSN. Vanaf het moment dat het motorrijtuig staat tenaamgesteld kan via deze weg het actuele houderschap worden geraadpleegd. Mocht het voertuig niet meer in de heffing worden betrokken, dan zijn deze voertuiggegevens niet meer in beeld. Op het BSN van de kentekenhouder verschijnt alleen de auto die op dat moment op naam staat. Zelfs in het geval de eerste kentekenhouder op het moment van opzoeken nog kentekenhouder is, ben ik er niet zeker van dat deze kentekenhouder de eerste is. Naar de aard van het probleem moeten er minimaal enkele dagen verstreken zijn tussen aangifte en registratie. In die tijd kan ook bijvoorbeeld een handelaar het kenteken op naam gehad hebben. Verder zijn er geen manieren om aan de kentekengegevens te komen. (…)

MRB

2.10.5

Het heffingssysteem waar de MRB mee werkt is HSB. Het proces van heffing van MRB is een massaal proces dat geautomatiseerd verloopt. Op het moment dat een motorrijtuig wordt tenaamgesteld bij de RDW ontvangt de MRB hiervan een signaal en worden de grondslagen voor de heffing berekend. Vervolgens zal - ook geautomatiseerd - er een betaalinstructie worden gestuurd of vindt automatische incasso plaats. Zoals hierboven omschreven, is het actuele houderschap raadpleegbaar en kan worden gezocht door middel van het kenteken of BSN. (…)”

2.11.

In een brief van 27 oktober 2021 heeft het Hof de Inspecteur erop gewezen dat hij geen kentekengegevens en/of datum van de tenaamstelling van de auto heeft verstrekt en dat hij evenmin heeft berekend of een lager tussentijds tarief dan wel toepassing van artikel 16a van de Wet BPM, leidt tot vermindering van de verschuldigde bpm. Onder verwijzing naar de gronden in de overwegingen 4.5 tot en met 4.15 van de uitspraak van het Hof van 12 oktober 20211, heeft het Hof de Inspecteur in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken nadere gegevens en/of berekeningen van de verschuldigde bpm in het geding te brengen.

2.12.

Bij brief van 10 november 2021 heeft de Inspecteur van de geboden gelegenheid gebruik gemaakt en verklaard dat het kenteken van de auto RR-336-S is, met de eerste inschrijving in Nederland van 3 januari 2018. Verder geconcludeerd de Inspecteur dat artikel 16a wet bpm niet van toepassing is en er geen sprake is van leeftijdskorting.

2.13.

Bij (per post nagezonden) e-mailbericht van 18 november 2021 heeft gemachtigde hierop gereageerd. Naast een inhoudelijke reactie heeft gemachtigde nog opgemerkt dat de tenaamstellingsdatum 11 januari 2018 moet zijn. Ter zitting heeft hij beaamd dat van de door de Inspecteur genoemde datum van 3 januari 2018 moet worden uitgegaan.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of:

-

de hoorplicht is geschonden, zodat terugwijzing moet plaatsvinden;

-

het aanvullend stuk (pleitnota) dat door de rechtbank vlak voor de zitting is ontvangen tot de gedingstukken had moeten worden gerekend en de daarin voorkomende grieven door de Rechtbank hadden moeten worden behandeld,

-

de hoogte van het geheven griffierecht en de verschuldigdheid daarvan bij aanvang van de gerechtelijke procedure in strijd is met het Unierecht,

-

de Rechtbank en het Hof bevoegd zijn uitleg te geven aan de bepalingen van het Unierecht en gehouden zijn om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU),

-

sprake is van een met het Unierecht strijdig verschil in heffingsmodaliteiten ten aanzien van binnenlandse en uit het buitenland afkomstige auto's, zodat de belasting verminderd moet worden en belanghebbende in verband daarmee aanspraak kan maken op een rentevergoeding wegens de vooruitbetalingsverplichting van de bpm,

-

de bewijslast dat te veel bpm is geheven terecht op belanghebbende rust;

-

de Inspecteur artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft geschonden door geen kentekengegevens te overleggen;

-

sprake is van vermindering van de verschuldigde bpm op basis van (extra) leeftijdskorting, toepassing artikel 16a van de wet bpm en/of een lager tussenliggend tarief;

-

bij de bepaling van de handelsinkoopwaarde rekening is gehouden met de voordeligste referentieauto (marge-auto);

-

voor de bepaling van de afschrijving uitgegaan dient te worden van een ‘ex-rental’ ook als het betreffende voertuig geen ‘ex-rental’ is;

-

het gelijkheidsbeginsel is geschonden;

-

de Inspecteur van rechtswege en zonder een daartoe ingediend verzoek verplicht is aan belanghebbende rente te vergoeden bij vermindering van de verschuldigde bpm,

-

belanghebbende aanspraak kan maken op een rentevergoeding over het betaalde griffierecht,

-

belanghebbende recht heeft op (integrale) vergoeding van de kosten gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep.

3.2.

Belanghebbende stelt voorts dat hij in aanmerking komt voor een vergoeding van immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in beroep en hoger beroep. Volgens belanghebbende moet dit verzoek door het Hof in een andere samenstelling dan de huidige zetel worden beoordeeld.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten.

6 Beslissing