Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-08-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7502, 19/00742
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-08-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7502, 19/00742
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 30 augustus 2022
- Datum publicatie
- 9 september 2022
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1199
- Zaaknummer
- 19/00742
Inhoudsindicatie
BPM. Vermindering (afschrijving).
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 19/00742
uitspraakdatum: 30 augustus 2022
Uitspraak van de eenentwintigste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats1] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 april 2019, nummers AWB 18/2027 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)
alsmede de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid; hierna: de Minister)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) voldaan.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 11 juni 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord als gemachtigde van belanghebbende A.F.M.J. Verhoeven (hierna: gemachtigde) bijgestaan door [naam1] , alsmede namens de Inspecteur [naam2] , bijgestaan door [naam3] . Met instemming van partijen zijn daar gezamenlijk behandeld de zaken met nummers 19/00680 en 19/00741 tot en met 19/00745. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
Het onderzoek ter zitting op 11 juni 2021 is geschorst om de Inspecteur de gelegenheid te bieden om nadere informatie met betrekking tot de aanwezigheid bij de Belastingdienst van geautomatiseerde bestanden – met daarin kentekengegevens en/of datum van tenaamstelling van motorvoertuigen – aan het Hof te verstrekken.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 24 mei 2022. Namens belanghebbende is de gemachtigde verschenen, bijgestaan door [naam1] . Namens de Inspecteur is verschenen [naam2] , bijgestaan door [naam3] . Met instemming van partijen zijn daar gezamenlijk behandeld de zaken met nummers 19/00741, 19/00742, 19/00744 en 19/00745. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Op 6 juli 2017 heeft belanghebbende een BMW 1-serie 116d (hierna: de auto) met een voertuigidentificatienummer [nummer1] bij een Duits garagebedrijf gekocht
Met dagtekening 3 augustus 2017 is door belanghebbende aangifte gedaan voor de bpm voor de auto. De gegevens zijn als volgt:
Kilometerstandstand : 162.293
Datum 1e toelating : 25 september 2012
Historische bpm : € 6.263
Historische nieuwprijs : € 36.468
Handelsinkoopwaarde in
Beschadigde staat : € 3.261 (Taxatie)
Gecalculeerde reparatiekosten : € 6.600
Bedrag voldaan op aangifte : € 559
Datum aangifte : 3 augustus 2017
Voldoening op aangifte : 8 augustus 2017
In de aangifte voor de bpm heeft belanghebbende zichzelf aangemeld als aanvrager en (toekomstig) houder van het kenteken van de auto bij de RDW.
In het taxatierapport bij de aangifte is bij de berekening van de waarde van de auto in onbeschadigde staat uitgegaan van de koerslijst ‘AutotelexPRO’ van € 9.861. Na vermindering met 100% van de gecalculeerde reparatiekosten van € 6.600 resteert een waarde in beschadigde staat van € 3.261. Dit bedrag is overgenomen in de aangifte en dient daar als grondslag om uiteindelijk verschuldigde bpm van € 559 vast te stellen, dat op aangifte is voldaan.
Bij brief van 14 december 2017 heeft de Inspecteur zijn voornemen om het bezwaar ongegrond te verklaren, gemotiveerd aan de gemachtigde van belanghebbende (hierna: gemachtigde) medegedeeld. In deze brief is onder andere ook de volgende passage onder het kopje: ‘Horen in bezwaar’ opgenomen:
“Indien u het niet eens bent met mijn voornemen, heeft u het recht om te worden gehoord. Hiertoe zal ik u een voorstel doen dan wel heeft u inmiddels een voorstel ontvangen.”
Bij brief van 18 januari 2018 heeft de Inspecteur gemachtigde in de gelegenheid gesteld om op 13 februari 2018 gehoord te worden.
Bij brief van 25 januari 2018 heeft de Inspecteur een tweede uitnodiging aan gemachtigde verzonden voor 12 februari 2018. De inhoud van de brief luidt onder andere als volgt:
“(…) Betreft: Uitnodiging horen 12 februari 2018 (tweede uitnodiging)
(…)
Hierbij stel ik u op 12 februari 2018, van 13.00 uur tot 16.00 uur in gelegenheid om gehoord te worden. Het recht van inzage is op afspraak en kan plaatsvinden in de periode van nu tot het hoorgesprek. Tijdens het horen is er geen mogelijkheid tot inzage.
(…)
De dossiers komen overeen met de dossiers in de brief van 18 januari 2018 betreffende Uitnodiging horen 13 februari 2018. Voor deze dossiers is dit een 2de uitnodiging tot horen. (…)’
Bij brief van 12 februari 2018 heeft de Inspecteur een aangepaste uitnodiging aan gemachtigde verzonden. De inhoud van de brief luidt voor zover relevant als volgt:
“(…)
Betreft: Aangepaste uitnodiging horen 19 februari 2018
(…)
Hierbij stel ik u op 19 februari 2018, van 13.00 uur tot 16.00 uur in gelegenheid om gehoord te worden. Deze afspraak hebben wij telefonisch gemaakt op 8 februari en heb ik u reeds bevestigd met de brief van 9 februari 2018 inzake 'hoorgesprekken dossiers [naam5] / [naam1] '.
Deze uitnodiging, horen 19 februari 2018, geeft een overzicht van de dossiers die gehoord gaan worden. Voor deze dossiers zijn eerdere uitnodigingen verstuurd. De datum van de eerdere uitnodiging staat boven iedere tabel.
(…)
Onderstaande dossier komen overeen met de dossiers in de brief van 18 januari 2018 betreffende uitnodiging horen 13 februari 2018 en de brief van 25 januari 2018 betreffende uitnodiging horen 12 februari 2018. De dossiers van [naam5] zijn verwijderd uit het overzicht.
Dossier VIN nummer ABD nummer Naam
2017-1138 [nummer1] [nummer2] [naam4] BV
(…)”
Bij brief van 22 februari 2018 heeft de Inspecteur gereageerd op de ontmoeting op 19 februari 2018 (zie 2.7.) met gemachtigde. De inhoud van de brief luidt voor zover relevant als volgt:
“Tijdens het hoorgesprek van afgelopen maandag, 19 februari 2018, stonden een aantal dossiers voor inzage/bespreking gepland. Op bijgaande lijst staan de dossiers vermeld. Zoals vermeld in de definitieve uitnodiging waren de dossiers van belanghebbende [naam5] B.V. (de heer [naam1] ) niet opgenomen. Er stonden wel dossiers op waar de heer [naam1] – naar eigen zeggen – op enigerlei wijze betrokken is; klanten van [naam5] B.V.
De afspraak voor dit gesprek maakten wij telefonisch op 8 februari 2018. In mijn brief van 9 februari 2018 heb ik een en ander bevestigd. Daarmee stonden er gesprekken gepland op 19, 22 en 26 februari 2018. Echter, op 9 februari vernam ik dat de heer [naam1] op alle afgesproken datums verhinderd zou zijn.
In een telefoongesprek op 15 februari 2018 gaf u aan op 19 februari 2018 geen dossiers van [naam5] B.V. te willen bespreken omdat de heer [naam1] niet aanwezig kon zijn. Ik heb daarop besloten de hoorzitting wel door te laten gaan en (ook) de dossiers waarbij [naam5] B.V. betrokken zou zijn beschikbaar te houden.
Sinds enige tijd weet ik dat de heer [naam1] altijd aanwezig wil zijn bij hoor gesprekken betreffende dossiers van [naam5] B.V. maar ook als er dossiers besproken worden waarbij er sprake is van betrokkenheid van hem. Een betrokkenheid die voor ons niet altijd duidelijk is en vaak slechts blijkt uit het kenmerk ‘ [naam5] ’ in het bezwaarschrift.
Ondanks eerdere melding van verhinderd verscheen de heer [naam1] wel tijdens de hoorzitting. U kondigde zijn aanwezigheid aan met de beperking dat hij geen inzage wenste en ook niet gehoord wilde worden. Maar dat er slechts sprake zou zijn van een gesprek over de gang van zaken rond de hoor gesprekken. Onderstaand een zakelijke weergave van wat wij bespraken. Aanwezig waren (naast ons beiden) de heer [naam1] , mevrouw [naam6] en mijn collega de heer [naam7] .
(…)
Afsluitend
De heer [naam1] , als klant, heeft afgelopen 2 maanden iedere uitnodiging tot horen naast zich neergelegd. Hij stelt kennelijk geen prioriteit om gehoord te worden, wil echter wel te praten over hoe hij uitgenodigd wil worden. De manier van uitnodigen is kennelijk belangrijker dan gebruik te maken van het hoorrecht.
Ons verzoek om – nu de heer [naam1] toch aanwezig was – de klaarliggende dossiers in te zien en daarna het hoorgesprek te doen, werd door u én de heer [naam1] direct afgewezen. Dat leidt hier tot de conclusie dat u kennelijk niet (meer) gehoord wenst te worden voor deze dossiers.
U gaf vervolgens te kennen ook in de ‘niet- [naam5] -dossiers’ niet meer gehoord wilde worden.
(…)
Bijlage: Lijst dossiers hoorgesprek 19 februari 2018 (brief 12 februari 2018)
(…)
Dossier VIN nummer ABD_nummer Naam Belanghebbende
2017-1138 [nummer1] [nummer2] [naam4] BV
(…)’
Op 6 maart 2018 heeft de Inspecteur uitspraak op het bezwaar gedaan. Daarin is over het horen het volgende opgenomen:
“Hoorgesprek
Voor het houden van een hoorgesprek heb ik u een aantal keren uitgenodigd. Geen der uitnodigingen is door u geaccepteerd, alternatieve datums heeft u niet voorgesteld. In nagenoeg alle gevallen is het afwijzen ingegeven door het feit dat de belanghebbende - die aanwezig wil zijn bij de hoorgesprekken – steeds verhinderd is. U zelf heeft aangegeven - hoewel gemachtigd - niet zonder de belanghebbende het hoorgesprek te willen houden.
Op 19 februari 2018 bent u verschenen en is ook de heer [naam1] , belanghebbende - ondanks eerdere afwijzing - verschenen. Desgevraagd weigerde u inzage te nemen in de dossiers en aansluitend gehoord te worden. Nu er kennelijk aan uw zijde geen prioriteit gegeven wordt aan het houden van hoorgesprekken heb ik besloten om uitspraak te doen zonder te hebben gehoord.
Daarbij zal ik uitgaan van de in het dossier én bezwaarschrift aanwezige informatie. (…)”
In de uitnodigingsbrief voor de zitting bij de Rechtbank is onder andere het volgende opgenomen:
“(…)
Nieuwe stukken
U kunt nog nieuwe stukken naar de rechtbank sturen. U moet er dan wel voor zorgen dat de rechtbank deze stukken uiterlijk de elfde dag vóór de zitting heeft ontvangen. Als u op een later tijdstip nog stukken naar de rechtbank stuurt, kan de rechtbank beslissen om bij de beoordeling van het beroep geen rekening te houden met die stukken. (…)”
Belanghebbende is in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar. Op 11 april 2019, een dag voor de zitting van 12 april 2019, is bij de Rechtbank een pleitnota van de gemachtigde van belanghebbende ontvangen. Bij de zitting van de Rechtbank is namens belanghebbende niemand verschenen. De Rechtbank heeft de pleitnota geweigerd en deze op 16 april 2019 teruggestuurd naar de gemachtigde. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. Ter zitting van 11 juni 2021 is in het kader van de zorgvuldige voorbereiding van de uitspraak op bezwaar door de Inspecteur, onder meer aan de orde gekomen de vraag welke verplichtingen voor de Inspecteur voortvloeien uit het in artikel 110 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna: VWEU neergelegde discriminatieverbod dat meebrengt dat de heffing van bpm ter zake van een uit een andere lidstaat afkomstige gebruikte personenauto niet hoger mag zijn dan het restbedrag aan bpm dat is vervat in de waarde van een gelijksoortige gebruikte personenauto die al in het binnenland is geregistreerd. In dit verband heeft de Inspecteur bij brief van 22 juni 2021 onder meer de volgende inlichtingen verstrekt [nummering Hof]:
BPM
Het aangifteproces is als volgt. Als een auto geïmporteerd wordt, moet deze aangemeld worden bij de RDW. De RDW neemt de gegevens op. Nadat de RDW zijn opgaaf heeft gemaakt wordt een aangifte verstuurd naar de belastingdienst. In de aangifte kan aangegeven worden dat het kenteken aangevraagd wordt namens een ander of dat de ondertekenaar van de aangever de toekomstig kentekenhouder wordt. Zodra de betaling ontvangen is door de belastingdienst wordt door de belastingdienst aan de RDW een zogenaamd “fiscaal akkoord” afgegeven. Het kenteken wordt daarna verstrekt aan de importeur (aangever)/ toekomstig kentekenhouder. Pas daarna kan het kenteken “op naam gezet” worden. Dit laatste moment is het belastbaar feit voor de BPM. De belastingdienst krijgt van de RDW niet spontaan doorgegeven wanneer het kenteken op naam gezet wordt. In het aangifteproces zijn de kentekengegevens (de cijfer-letter combinatie en/of de datum van tenaamstelling) niet beschikbaar. Het belastbaar moment heeft dan ook nog niet plaats gehad. De belastingdienst registreert dan ook alles via het (volledige) VIN-nummer. Na de afwikkeling van de betaling en het fiscaal akkoord wordt de aangifte normaliter gearchiveerd.
Tot juli 2020 had de belastingdienst BPM de beschikking over de zogenaamde database auto. In deze database kon via het VIN-nummer het kenteken gezocht worden, waarna in dezelfde database de datum van tenaamstelling in Nederland opgezocht kon worden. Deze database is afgesloten vanwege schending van de AVG. (…)
Ter vervanging van de afgesloten database is toegang verkregen tot de website van de RDW. Deze site werkt zo dat eerst met het VIN nummer het kenteken opgevraagd wordt, waarna op dezelfde site de tenaamstellingsdatum in Nederland opgevraagd kan worden. Deze gegevens worden niet opgeslagen in een database of programma van de belastingdienst. De gegevens worden rechtstreeks van de website van de RDW opgevraagd.
Ook is het systeem HSB beschikbaar binnen de BPM. Dit systeem heeft als zoekingang het kenteken of het BSN. Vanaf het moment dat het motorrijtuig staat tenaamgesteld kan via deze weg het actuele houderschap worden geraadpleegd. Mocht het voertuig niet meer in de heffing worden betrokken, dan zijn deze voertuiggegevens niet meer in beeld. Op het BSN van de kentekenhouder verschijnt alleen de auto die op dat moment op naam staat. Zelfs in het geval de eerste kentekenhouder op het moment van opzoeken nog kentekenhouder is, ben ik er niet zeker van dat deze kentekenhouder de eerste is. Naar de aard van het probleem moeten er minimaal enkele dagen verstreken zijn tussen aangifte en registratie. In die tijd kan ook bijvoorbeeld een handelaar het kenteken op naam gehad hebben. Verder zijn er geen manieren om aan de kentekengegevens te komen. (…)
MRB
Het heffingssysteem waar de MRB mee werkt is HSB. Het proces van heffing van MRB is een massaal proces dat geautomatiseerd verloopt. Op het moment dat een motorrijtuig wordt tenaamgesteld bij de RDW ontvangt de MRB hiervan een signaal en worden de grondslagen voor de heffing berekend. Vervolgens zal - ook geautomatiseerd - er een betaalinstructie worden gestuurd of vindt automatische incasso plaats. Zoals hierboven omschreven, is het actuele houderschap raadpleegbaar en kan worden gezocht door middel van het kenteken of BSN. (…)”
In een brief van 27 oktober 2021 heeft het Hof de Inspecteur erop gewezen dat hij geen kentekengegevens en/of datum van de tenaamstelling van de auto heeft verstrekt en dat hij evenmin heeft berekend of een lager tussentijds tarief dan wel toepassing van artikel 16a van de Wet BPM, leidt tot vermindering van de verschuldigde bpm. Onder verwijzing naar de gronden in de overwegingen 4.5 tot en met 4.15 van de uitspraak van het Hof van 12 oktober 20211, heeft het Hof de Inspecteur in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken nadere gegevens en/of berekeningen van de verschuldigde bpm in het geding te brengen.
Bij brief van 10 november 2021 heeft de Inspecteur van de geboden gelegenheid gebruik gemaakt en verklaard dat het kenteken van de auto [kenteken] is, met de eerste inschrijving in Nederland van 10 augustus 2017. Verder concludeert de Inspecteur dat artikel 16a wet bpm niet van toepassing is en er geen sprake is van leeftijdskorting.
Bij (per post nagezonden) e-mailbericht van 18 november 2021 heeft gemachtigde hierop gereageerd.
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil of:
- -
-
de hoorplicht is geschonden, zodat terugwijzing moet plaatsvinden;
- -
-
het aanvullend stuk (pleitnota) dat door de rechtbank vlak voor de zitting is ontvangen tot de gedingstukken had moeten worden gerekend en de daarin voorkomende grieven door de Rechtbank hadden moeten worden behandeld.
- -
-
de hoogte van het geheven griffierecht en de verschuldigdheid daarvan bij aanvang van de gerechtelijke procedure in strijd is met het Unierecht,
- -
-
de Rechtbank en het Hof bevoegd zijn uitleg te geven aan de bepalingen van het Unierecht en gehouden zijn om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU),
- -
-
sprake is van een met het Unierecht strijdig verschil in heffingsmodaliteiten ten aanzien van binnenlandse en uit het buitenland afkomstige auto's, zodat de belasting verminderd moet worden en belanghebbende in verband daarmee aanspraak kan maken op een rentevergoeding wegens de vooruitbetalingsverplichting van de bpm,
- -
-
de bewijslast dat te veel bpm is geheven terecht op belanghebbende rust;
- -
-
de Inspecteur artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft geschonden door geen kentekengegevens te overleggen;
- -
-
sprake is van vermindering van de verschuldigde bpm op basis van (extra) leeftijdskorting, toepassing artikel 16a van de wet bpm en/of een lager tussenliggend tarief;
- -
-
bij de bepaling van de handelsinkoopwaarde rekening is gehouden met de voordeligste referentieauto (marge-auto);
- -
-
voor de bepaling van de afschrijving uitgegaan dient te worden van een ‘ex-rental’ ook als het betreffende voertuig geen ‘ex-rental’ is;
- -
-
het gelijkheidsbeginsel is geschonden;
- -
-
de Inspecteur van rechtswege en zonder een daartoe ingediend verzoek verplicht is aan belanghebbende rente te vergoeden bij vermindering van de verschuldigde bpm,
- -
-
belanghebbende aanspraak kan maken op een rentevergoeding over het betaalde griffierecht,
- -
-
belanghebbende recht heeft op (integrale) vergoeding van de kosten gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep.
Belanghebbende stelt voorts dat hij in aanmerking komt voor een vergoeding van immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in beroep en hoger beroep. Volgens belanghebbende moet dit verzoek door het Hof in een andere samenstelling dan de huidige zetel worden beoordeeld.