Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-09-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7914, 21/00549
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-09-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7914, 21/00549
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 13 september 2022
- Datum publicatie
- 23 september 2022
- Zaaknummer
- 21/00549
- Relevante informatie
- Art. 225 Gemw
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting. Europese Gehandicapten Parkeerkaart niet duidelijk zichtbaar.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00549
uitspraakdatum: 13 september 2022
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de twaalfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 april 2021, nummer AWB 20/5650, in het geding tussen belanghebbende en
Procesverloop
Aan belanghebbende is op 10 september 2020 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, ten bedrage van € 64,40. De Heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Overwegingen
1. Het Hof geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De Rechtbank heeft als volgt overwogen:
‘1. Eiser is eigenaar van de auto met kenteken [kenteken] . Deze auto stond op 10 september 2020 om 15:57 uur geparkeerd op een parkeerplaats aan de Oranjesingel te Nijmegen, zijnde een parkeerplaats waar op dat tijdstip uitsluitend tegen betaling van parkeerbelasting dan wel zonder betaling van parkeerbelasting maar met een gehandicaptenparkeerkaart mag worden geparkeerd.
2. De parkeercontroleur heeft achter de voorruit van de auto een parkeerticket aangetroffen, waarop te zien was dat de parkeertijd om 15:55 uur eindigde. Vast staat dus dat de parkeertijd waarvoor eiser had betaald was verstreken op het moment dat de parkeercontroleur de auto van eiser controleerde.
3. Tussen partijen is in geschil of er een gehandicaptenparkeerkaart zichtbaar voor controle achter de voorruit lag.
4. Eiser heeft verklaard dat hij die middag een bezoek heeft gebracht aan een notariskantoor in Nijmegen. Hij werd vergezeld door de heer [naam1] die een gehandicaptenparkeerkaart bezit. Eiser heeft het parkeerticket en de gehandicaptenparkeerkaart achter de voorruit gelegd. De parkeercontroleur heeft kennelijk niet goed gekeken. Op de foto’s die verweerder in het geding heeft gebracht is volgens eiser – onder meer door weerkaatsing van de zon - niet het gehele dashboard zichtbaar. Tot slot is het proces-verbaal niet ondertekend.
5. De voorwaarde om met een gehandicaptenparkeerkaart te mogen parkeren zonder parkeerbelasting te betalen is dat de gehandicaptenparkeerkaart met de daartoe bestemde zijde op een van buiten duidelijk leesbare plaats direct achter de voorruit is geplaatst1. De bewijslast, dat aan de voorwaarden voor een vrijstelling is voldaan, ligt bij eiser.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gehandicaptenparkeerkaart zichtbaar voor controle achter de voorruit heeft neergelegd. Uit de foto’s blijkt dat er geen gehandicaptenparkeerkaart achter de voorruit lag, terwijl het parkeerticket wel duidelijk zichtbaar was. Het is niet aannemelijk dat de parkeercontroleur niet goed heeft gekeken omdat de parkeercontroleur van dichtbij een foto heeft gemaakt van het parkeerticket waaruit is af te leiden dat hij het dashboard bekeken heeft. De verklaring van de heer [naam1] maakt het oordeel niet anders aangezien daarin niet expliciet is verklaard dat de gehandicaptenparkeerkaart op een zichtbare plaats is gelegd. Dat het proces-verbaal niet is ondertekend maakt het oordeel evenmin anders aangezien eiser aannemelijk moet maken dat hij heeft voldaan aan de voorwaarden voor een vrijstelling.
7. Nu eiser heeft geparkeerd zonder dat er gehandicaptenparkeerkaart zichtbaar voor controle achter de voorruit lag, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.’
3. Ook bij het Hof is uitsluitend in geschil of belanghebbende aanspraak kan maken op de vrijstelling van betalen van parkeerbelastingen op grond van artikel 9 aanhef en letter a van de Verordening Parkeerbelasting 2020 van de gemeente Nijmegen (hierna: de Verordening), nu de bijrijder van belanghebbende, de heer [naam1] , beschikte over een Europese Gehandicapten Parkeerkaart. Het Hof acht de overwegingen van de Rechtbank juist en op goede gronden gegeven. Dat wat in hoger beroep is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Volgens de Verordening dient de geldige Europese Gehandicapten Parkeerkaart duidelijk zichtbaar te zijn aangebracht. Het voorschrift omtrent de wijze waarop een gehandicaptenparkeerkaart in een voertuig moet worden aangebracht is blijkens artikel 55 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer neergelegd in een ministeriële regeling. Deze ministeriële regeling, de Regeling gehandicaptenparkeerkaart, bepaalt in artikel 4 dat de gehandicaptenparkeerkaart op een zodanige wijze bij de voorruit moet worden aangebracht, dat de voorzijde ervan buiten het voertuig behoorlijk leesbaar is. Ook de gehandicaptenparkeerkaart van de heer [naam1] zelf vermeldt dat de kaart bij gebruik aan de voorzijde van het voertuig op een zodanige wijze moet worden aangebracht dat haar voorzijde duidelijk zichtbaar is voor controle. Uit de foto’s blijkt dat er geen gehandicaptenkaart bij de voorruit lag. Bovendien heeft de heer [naam1] ook in hoger beroep niet expliciet verklaard dat de gehandicaptenparkeerkaart op een zichtbare plaats is gelegd.
4. Het hoger beroep is ongegrond.
5. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Harthoorn, raadsheer, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 13 september 2022 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De raadsheer,
(S. Darwinkel) (M. Harthoorn)
Afschriften van deze uitspraken zijn per post verzonden op 14 september 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.