Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-09-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8132, 21/01551
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-09-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8132, 21/01551
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 20 september 2022
- Datum publicatie
- 30 september 2022
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2021:4797, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:879
- Zaaknummer
- 21/01551
- Relevante informatie
- Art. 3.92 lid 1 aanhef en onderdeel a Wet IB 2001, Art. 4.6 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Afwaardering geldleningen. Aanmerkelijk belang?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/01551
uitspraakdatum: 20 september 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 8 september 2021, nummer AWB 19/48, ECLI:NL:RBGEL:2021:4797, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.553 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.083. Bij beschikking is € 2.666 aan belastingrente berekend.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag IB/PVV en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en G.Z. van Elten RB, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is enig aandeelhouder van [naam2] N.V. Deze vennootschap is op 24 april 2014 opgericht. Het geplaatste en gestorte kapitaal bedraagt € 310.000.
[naam3] (hierna: [naam3] ) is enig aandeelhouder van [naam4] B.V. Deze vennootschap is enig aandeelhoudster van [naam5] B.V. en [naam6] B.V. [naam6] B.V. is op haar beurt enig aandeelhoudster in vijf deelnemingen, waaronder [naam7] B.V.
[naam8] (hierna: [naam8] ), werkzaam bij [naam9] , heeft met dagtekening 19 mei 2014 een notitie opgesteld. In deze notitie wordt ingegaan op een voorgenomen participatie van [naam2] N.V. in [naam4] B.V. en de in dat kader te verstrekken geldleningen door [naam2] N.V. Voor zover relevant staat in deze notitie het volgende:
“Aanleiding :
Deelneming door [belanghebbende] in [naam4] en werkafspraken/werkagenda komende periode
Besproken en afspraken:
Geldleningen
Er worden ter versterking van het kapitaal en de financiering van de overname in [plaats1] twee geldleningen verstrekt aan [naam7] . Lening 1 van 40.000,- en Lening 2 van 75.000,- Deze laatste kan in delen worden opgenomen naar behoefte, zoals omschreven in de akte opgesteld op 16 mei j.l door notaris [naam10] , Geldverstrekker is [naam2] Bv ( [belanghebbende] )
Ter voorfinanciering van een aandelen transactie door [naam2] Bv in [naam4] Bv wordt een lening verstrekt aan de vennootschappen van [naam4] van 185.000,-. zodra de aandelen transactie door de fiscus is goedgekeurd wordt deze lening omgezet in 50% aandelen in [naam4] BV
(…)
Koopovereenkomst
Er dient op korte termijn nog een koop- en verkoopovereenkomst te worden opgesteld.
Aandelentransactie:
[naam2] Bv neemt een belang van 50% in [naam4] BV, zodra de fiscale goedkeuring hiervoor is ontvangen. De aandelen worden verkocht voor een bedrag van 185.000,- Ik verwijs hiervoor naar mijn notitie van 26 maart j.l. over de prijsbepaling hiervan
(…)
Ter zake het gezamenlijk aandeelhouderschap wordt tussen partijen een aandelenovereenkomst opgesteld. Ik heb hiervoor eerder input gegeven in mijn mail hierover op 3 april j.l. [naam11] heeft nog aangegeven dat hij t.a.v. de terugkoop van deze aandelen ook afspraken wenst te maken t.a.v. de prijsbepaling. Primair zullen wij voor de prijsbepaling dezelfde rekenmethode hanteren als werd gedaan voor de huidige aankoop. [naam11] wenst echter het uitstap moment te laten afhangen van het bereikte rendement. Ik heb geadviseerd dat [naam11] en [belanghebbende] dit gezamenlijk nog moeten bespreken.
(…)
Afspraken:
[naam11] en [belanghebbende] zitten deze week bij de notaris voor de lening en de uitbetaling daarvan.
Op korte termijn volgt aandelenoverdracht
[belanghebbende] en [naam11] stellen een aandeelhoudersovereenkomst op (input beschikbaar) en een koop- en verkoopovereenkomst (uiterlijk 2 juni afgerond)
(…)”
Met dagtekening 21 mei 2014 zijn twee overeenkomsten van geldlening gesloten ter zake van leningen van [naam2] N.V. aan [naam7] B.V. Deze leningen betreffen een bedrag van respectievelijk € 40.000 en € 75.000. Van dit laatste bedrag is € 25.000 direct ter beschikking gesteld.
Ook met dagtekening 21 mei 2014 is een overeenkomst van geldlening gesloten ter zake van een lening door [naam2] N.V. aan [naam4] B.V., [naam6] B.V. en [naam7] B.V., die zowel afzonderlijk als gezamenlijk worden aangeduid als schuldenaar. Deze lening betreft een bedrag van € 185.000. In afwijking van de andere twee leningen is in deze leningsovereenkomst het volgende opgenomen:
“INLEIDING
De schuldeiser en de schuldenaar hebben met elkander afspraken gemaakt omtrent het nemen door de schuldenaar [HOF: bedoeld zal zijn schuldeiser] van een deelneming in de schuldenaar, respectievelijk een deelneming in de vennootschap die middellijk of onmiddellijk de aandelen houdt van de schuldenaar.
Schuldenaar en schuldeiser hebben omtrent de fiscale consequenties en de te volgen route daarin bij de Belastingdienst om nadere informatie, respectievelijk goedkeuring verzocht. Die informatie /goedkeuring is op dit moment nog niet verkregen.
Gezien het feit dat het op dit moment noodzakelijk is dat de schuldenaar een kaptaalinjectie [sic] krijgt zal de ter beschikking stellen van kapitaal vooreerst ten titel van geldlening gebeuren. De geldlening zal na verkregen goedkeuring van de belastingdienst worden omgezet in aandeelkapitaal in de schuldenaar, respectievelijk de middellijk of onmiddellijk aandeelhouder van de schuldenaar. In dat kader verleent de schuldenaar aan de schuldeiser onherroepelijk volmacht.”
Op 21 mei 2014 is ook een akte inzake de verpanding van bedrijfsmiddelen van [naam7] B.V. gepasseerd. Het pandrecht is gevestigd ten behoeve van [naam2] N.V. voor de vorengaande drie geldleningen van in totaal € 300.000 vermeerderd met een maximum van € 120.000 aan renten, boete en kosten. Het pandrecht is gevestigd op onder meer de huidige en toekomstige vorderingen en bedrijfsmiddelen en de voorraad van [naam7] B.V.
Belanghebbende heeft op 26 juni 2014, 26 november 2014 en 7 december 2014 drie geldleningen aan [naam4] B.V. verstrekt ten bedrage van respectievelijk € 30.000, € 25.000 en € 120.000. In de desbetreffende overeenkomsten van geldlening is opgenomen dat de schuldenaar op eerste verzoek alle door de schuldeiser gewenste zekerheden zal verschaffen. [naam4] B.V. heeft begin januari 2015 de lening van 26 november 2014 van € 25.000 afgelost.
De Rabobank heeft begin januari 2015 een financieringsvoorstel voor € 425.000 afgegeven aan [naam4] B.V. en haar dochtervennootschappen. De Rabobank heeft voor het verstrekken van deze financiering bedongen dat de bestaande zekerheden gehandhaafd blijven en worden aangevuld met een eerste pandrecht op de huidige en toekomstige inventaris, voorraden en vorderingen. Als nadere voorwaarde wordt onder meer bedongen dat de financiële injectie door belanghebbende van € 300.000 bij de voorgestelde structuurwijziging als eigen vermogen of achtergesteld vermogen wordt ingebracht.
De gemachtigde van belanghebbende heeft op 19 mei 2015 een klacht ingediend bij de Belastingdienst vanwege het uitblijven van een reactie op het door hem ingediende verzoek tot vooroverleg van 12 november 2014 betreffende de voorgenomen herstructurering door [naam4] B.V. Als bijlage bij deze klacht heeft hij het verzoek tot vooroverleg toegevoegd. In dit verzoek staat voor zover relevant het volgende:
“De navolgende stappen zijn voorgenomen om van de huidige naar de gewenste structuur te komen:
1. Via juridische afsplitsing {‘uitzak’} worden de dochtervennootschappen en het onroerend goed juridisch afgesplitst in nieuwe dochtervennootschap genaamd tussenholding BV;
2. Aansluitend verkoopt [naam4] BV de helft van de aandelen in tussenholding BV aan [naam2] NV
(…)
Partijen hebben zich laten adviseren door een overname- en bankspecialist van [naam9] . Diens notitie is bijgevoegd. Zijn advies is om 50% van de onderneming te waarderen op € 185.000. Dan gaat het om de “doorgezakte” materiële onderneming en blijven pensioen- en stamrechten achter in [naam4] BV. In die rechten wenst [naam2] NV uiteraard niet te participeren. Voor de lening ad € 115.000 zullen diverse reële zekerheden worden gesteld. Voor de leningen zijn aflossingsschema’s voorzien.
(…)
Graag ontvangen wij uw bevestiging dat de hierboven beschreven transacties zonder de heffing van vennootschapsbelasting en zonder de heffing van overdrachtsbelasting kunnen plaatsvinden.”
De Inspecteur heeft bij beschikking van 15 juni 2015 beslist dat de voorgenomen juridische afsplitsing van [naam4] B.V. niet in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing, waardoor de afsplitsing zonder heffing van vennootschapsbelasting en overdrachtsbelasting kan plaatsvinden.
De dochtervennootschappen van [naam6] B.V. zijn op 23 juni 2015 failliet verklaard. [naam6] B.V. is op 21 juli 2015 failliet verklaard.
De in 2.9 bedoelde ‘tussenholding BV’ is nimmer opgericht.
Belanghebbende heeft op 26 augustus 2016 aangifte IB/PVV 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 57.443. Dit belastbaar inkomen is als volgt opgebouwd:
belastbare winst |
€ 109.317 |
resultaat uit overige werkzaamheden |
-/- € 131.996 |
belastbare inkomsten uit eigen woning |
-/- € 18.295 |
uitgaven voor inkomensvoorzieningen |
-/- € 16.469 |
belastbaar inkomen uit werk en woning |
-/- € 57.443 |
Het negatieve resultaat uit overige werkzaamheden is ontstaan, omdat belanghebbende ter zake van de aan [naam4] B.V. verstrekte leningen en de te vorderen rente ten laste van het resultaat voorzieningen van in totaal € 159.196 heeft gevormd.
[naam2] N.V. heeft op 26 augustus 2016 aangifte vennootschapsbelasting gedaan over het boekjaar april 2014 tot en met 31 december 2015 naar een belastbaar bedrag van -/-€ 302.605. Zij heeft in dat boekjaar de vorderingen op [naam4] B.V., [naam6] B.V. en [naam7] B.V. ten bedrage van € 299.997 ten laste van de winst afgewaardeerd.
De Inspecteur heeft op 29 juni 2018 de aanslag IB/PVV 2015 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.553. Hierbij heeft hij het resultaat uit overige werkzaamheden gecorrigeerd.
[naam8] en [naam3] hebben op respectievelijk 7 april 2021 en 9 april 2021 een nagenoeg gelijkluidende verklaring afgelegd over de afspraken tussen belanghebbende en [naam3] ter zake van de participatie van belanghebbende in de onderneming van [naam4] B.V. Voor zover relevant staat hierin het volgende, waarbij het Hof uit de verklaring van [naam3] citeert:
“dat hij kennis heeft genomen van het feit dat de Belastingdienst ter discussie stelt dat de heer [belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: [belanghebbende] ) in mei 2014 is gaan participeren in [naam4] [Hof: [naam4] B.V.] casu quo een door haar daarvoor speciaal op te richten tussenholding; (…)
2. [belanghebbende] was bereid om, middels een door hem op te richten vennootschap, de benodigde liquiditeiten (€ 300.000) ter verschaffen. In ruil daarvoor verlangde hij middels de op te richten vennootschap voor 50% te participeren in [naam4] . (…)
4. [belanghebbende] en ik, enig aandeelhouder van [naam4] , zijn het vervolgens eens geworden over deze koop. Deze afspraak was in geen enkel opzicht voorwaardelijk of niet-afdwingbaar en wij zijn daar niet (ook niet later) op terug gekomen.
5. Omdat in de balans van [naam4] een aantal posten was opgenomen die mij persoonlijk betroffen (een pensioenvoorziening en een rekening-courantverhouding) leek het ons beter om deze af te zonderen van de onderneming waarin [belanghebbende] via zijn vennootschap in deelnam. Daarom is afgesproken aan de Belastingdienst te vragen of zij akkoord wilde gaan met een fiscaal geruisloos doorschuiven van de niet-aandeelhouder gebonden activa en passiva in een op te richten tussenholding. Bij een bevestigend antwoord (dat eigenlijk wel verwacht werd) zou dan op die basis worden geherstructureerd. Maar indien geen bevestiging zou worden verkregen zou [belanghebbende] via zijn vennootschap rechtstreeks in [naam4] deelnemen. In afwachting van een uitspraak van de Belastingdienst zouden de gelden vooralsnog worden geleend, echter met de aantekening dat van de geleende gelden een bedrag ad € 185.000 was geoormerkt als koopsom aandelen. Aan de notaris is gevraagd om het vorenstaande vast te leggen in de af te sluiten lenings- en pandrechtovereenkomsten. (…)”
3 Geschil
In geschil is of belanghebbende een negatief resultaat uit overige werkzaamheden van € 131.966 in aanmerking kan nemen. In het bijzonder is in geschil of belanghebbende geldleningen heeft verstrekt aan een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is in geschil of de door belanghebbende verstrekte geldleningen aangemerkt moeten worden als onzakelijke leningen.