Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-09-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8229, 21/00055
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-09-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8229, 21/00055
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 27 september 2022
- Datum publicatie
- 7 oktober 2022
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:912
- Zaaknummer
- 21/00055
- Relevante informatie
- Art. 9 lid 2 Iw 1990, Art. 7:12 Awb, Art. 7:26 Awb
Inhoudsindicatie
Invorderingsrente.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 21/00055
uitspraakdatum: 27 september 2022
Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats], (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 januari 2021, nummer AWB 20/763, in het geding tussen belanghebbende en
de Ontvanger van de Belastingdienst, kantoor Heerlen, (hierna: de Ontvanger)
1 Ontstaan en loop van het geding
De Ontvanger heeft bij beschikking van 17 oktober 2019 een bedrag van € 125 aan invorderingsrente in rekening gebracht.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ontvanger bij uitspraak op bezwaar de beschikking invorderingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze (via Teams) plaatsgevonden op 2 juni 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en R. Meijerink als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Ontvanger, [naam1] en [naam2] .
2 Vaststaande feiten
De Ontvanger heeft met dagtekening 31 december 2014 een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) 2013 hierna: de navorderingsaanslag) opgelegd aan belanghebbende. De inkomensafhankelijke bijdrage Zvw 2013 is vastgesteld op € 1.152, waarbij € 26 aan belastingrente in rekening is gebracht.
Op 6 oktober 2019 heeft belanghebbende een bedrag van € 1.114 betaald. De Ontvanger heeft van deze betaling € 175 aangemerkt als invorderingsrente en € 939 als betaling op de navorderingsaanslag Zvw 2013. De hoogte van de verschuldigde invorderingsrente heeft de Ontvanger bij beschikking van 17 oktober 2019 meegedeeld aan belanghebbende.
De Ontvanger heeft op 24 januari 2020 uitspraak gedaan op het bezwaar dat belanghebbende tegen deze beschikking had ingesteld. In dit bezwaar staat onder meer:
“Horen
Gehele of gedeeltelijke tegemoetkoming is duidelijk in strijd met een wettelijk voorschrift of met door de Staatssecretaris vastgesteld en gepubliceerd beleid. Ik heb er daarom van afgezien u te horen.
Beoordeling bezwaar
Artikel 9, lid 1 van de invorderingswet 1990 stelt dat een belastingaanslag invorderbaar zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet.
(…)
De uiterste betaaldatum van aanslag [nummer1] .W.37.01.4 is 12 februari 2015. Dit houdt in dat de rente ingaat vanaf 13 februari 2015. De te hanteren berekeningsperiode van de invorderingsrente loopt van 13 februari 2015 tot de datum van de betreffende betaling of verrekening.”
3 Geschil
In geschil is of hetgeen in de uitspraak op bezwaar is gesteld omtrent de te hanteren berekeningsperiode van de invorderingsrente (vanaf 13 februari 2015) maakt dat de hoogte van de verschuldigde invorderingsrente € 174 bedraagt en niet € 175. Verder is in geschil of de hoorplicht is geschonden. Ten slotte is in geschil of het door de Ontvanger gehanteerde (minimum-)rentepercentage van 4 onredelijk hoog is. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de Ontvanger ontkennend.