Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-09-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8230, 21/00400 t/m 21/00403
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-09-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8230, 21/00400 t/m 21/00403
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 27 september 2022
- Datum publicatie
- 7 oktober 2022
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2021:640, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 21/00400 t/m 21/00403
- Relevante informatie
- Art. 4:113 Awb, Art. 4:120 Awb, Art. 11 Iw 1990, Art. 12 Iw 1990, Art 2 Kw Inv. Rb, Art 3 Kw Inv. Rb, Par. 1.1.5 Leidr. Inv.
Inhoudsindicatie
Aanmaningskosten en betekeningskosten.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 21/00400 tot en met 21/00403
uitspraakdatum: 27 september 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 februari 2021, nummers AWB 19/910, 19/980, 19/981 en 19/982, in het geding tussen belanghebbende en
de ontvanger van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Ontvanger).
1 Ontstaan en loop van het geding
Bij aanmaningen van 8 oktober 2018 heeft de Ontvanger aan belanghebbende een bedrag van in totaal € 304 aanmaningskosten in rekening gebracht.
De Ontvanger heeft op 26 oktober 2018, 7 november 2018 en 19 november 2018 bij beschikkingen respectievelijk € 2.990, € 3.673 en € 265 aan betekeningskosten in rekening gebracht.
De Ontvanger heeft bij uitspraken op bezwaar van 28 december 2018 en 16 januari 2019 en bij uitspraak op administratief beroep van 16 januari 2019 de aanmaningskosten en betekeningskosten gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, ter bijstand vergezeld door haar partner, en mr. R. Zilver, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] , namens de Ontvanger, bijgestaan door [naam2] en [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Met dagtekening 31 december 2003 zijn door de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de inspecteur) aan belanghebbende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 1991 tot en met 1995 en navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB) over de jaren 1992 tot en met 1996 opgelegd. Met dagtekening 28 januari 2004 zijn aan belanghebbende navorderingsaanslagen IB/PVV 1996 tot en met 2000 en navorderingsaanslagen VB 1997 tot en met 2000 opgelegd. Tevens zijn met betrekking tot de navorderingsaanslagen beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen (hierna: boetes) gegeven.
Deze navorderingsaanslagen vloeien voort uit het zogenoemde Rekeningenproject. Belanghebbende heeft in het verleden bankrekeningen aangehouden bij [de bank] (hierna: [de bank] ). De (tegoeden en rente van deze) rekeningen heeft zij niet bij de Belastingdienst aangegeven, ook niet nadat de Belastingdienst daarom had verzocht. Deze navorderingsaanslagen, die gebaseerd zijn op geschatte bedragen, staan sinds de arresten van de Hoge Raad van 27 januari 20121 onherroepelijk vast. Belanghebbende heeft gedurende deze procedures geen verdere gegevens met betrekking tot de aangehouden banksaldi verstrekt op advies van haar toenmalige gemachtigde. Over de boetes hebben belanghebbende en de inspecteur, na twee verwijzingsprocedures, overeenstemming bereikt, vastgelegd in een uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch van 17 juni 2015. Tegen deze uitspraak is geen beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft vervolgens, na overleg met haar huidige gemachtigde, op 16 juni 2014 informatie verstrekt over de tegoeden en rente op haar bankrekeningen bij [de bank] over de periode 1996 tot en met 2012. Op 25 november 2015 heeft zij een door haar opgesteld overzicht verstrekt van de tegoeden en rente in de periode 1991 tot en met 2013.
De inspecteur heeft naar aanleiding hiervan de belastingaanslagen IB/PVV 2003, 2004 en 2006 tot en met 2010 ambtshalve verminderd. Deze belastingaanslagen stonden op dat moment nog niet onherroepelijk vast.
De inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende tot ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 1991 tot en met 2000 afgewezen, omdat het verzoek is gedaan meer dan 5 jaar na het jaar waarop de navorderingsaanslagen betrekking hebben.
Het verzoek om kwijtschelding van belanghebbende is door de Ontvanger op 29 augustus 2017 afgewezen. Het beroep daartegen is door de Directeur van de Belastingdienst niet-ontvankelijk verklaard.
Het verzoek van belanghebbende om een marginale toetsing op grond van artikel 1.1.5 van de Leidraad Invordering 2008 (hierna: Leidraad) is door de Ontvanger op 18 april 2018 afgewezen.
Op 8 oktober 2018 heeft de Ontvanger de aanmaningen verstuurd. Daarbij is in totaal € 304 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.
Op 26 oktober 2018 zijn de dwangbevelen voor de navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 tot en met 1995 en de navorderingaanslagen VB 1992 tot en met 1996 per post bezorgd bij belanghebbende. Daarbij is in totaal € 2.990 aan betekeningskosten in rekening gebracht.
Op 7 november 2018 heeft de deurwaarder een dwangbevel betekend voor de navorderingsaanslagen IB/PVV 1996 tot en met 2000 en de navorderingsaanslagen VB 1997 tot en met 1999. Daarbij is € 3.673 aan betekeningskosten in rekening gebracht.
Op 19 november 2018 heeft de deurwaarder een dwangbevel betekend voor de navorderingsaanslag VB 2000. Daarbij is € 265 aan betekeningskosten in rekening gebracht.
De Ontvanger heeft bij uitspraken op bezwaar van 28 december 2018 en 16 januari 2019 en bij uitspraak op administratief beroep van 16 januari 2019 de aanmaningskosten en betekeningskosten gehandhaafd.
Belanghebbende is in een civiele procedure in verzet gekomen tegen de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen. De rechtbank Midden-Nederland heeft bij mondelinge uitspraak van 11 september 2019,
, het verzet ongegrond verklaard. Belanghebbende is in hoger beroep gekomen tegen dit vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. Zij heeft haar memorie van grieven ingebracht in de onderhavige procedure. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn arrest van 17 augustus 2021, het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland bekrachtigd.3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of het in rekening brengen van de aanmaningskosten en de betekeningskosten (hierna: de vervolgingskosten) strijd oplevert met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Ontvanger beantwoordt deze vraag ontkennend.