Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-09-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8237, 21/01831

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-09-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8237, 21/01831

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
27 september 2022
Datum publicatie
7 oktober 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:8237
Formele relaties
Zaaknummer
21/01831
Relevante informatie
Art. 17 lid 2 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardevaststelling woning.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 21/01831

uitspraakdatum: 27 september 2022

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 november 2021, nummer AWB 21/240, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 3 te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 722.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2020 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 1.145,81.

1.1.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 695.000 en – naar het Hof begrijpt – de opgelegde aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd.

1.2.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, de beschikking verminderd tot € 626.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] (taxateur). Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de woning. De woning is een in het jaar 1862 gebouwde vrijstaande woning met een serre van 6 m², een dakkapel van 5 m² en een kelder van 21 m². De inhoud van de woning is ongeveer 1.098 m³ (circa 323 m²). De oppervlakte van het perceel bedraagt ongeveer 736 m². De woning is direct aan het verdiepte spoor gelegen, slecht onderhouden en verkeert in een gedateerde staat.

2.2.

De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de waarde in beroep drie verschillende taxatierapporten overgelegd. Het meest recente taxatierapport is opgemaakt op 11 oktober 2021. Als vergelijkingspanden zijn aangevoerd: [adres2] 3, [adres3] 7, [adres4] 55 en [adres5] 171, alle gelegen te [woonplaats] . In laatstbedoeld taxatierapport is de waarde van de woning vastgesteld op € 662.000 op de waardepeildatum 1 januari 2019. Dit is de laagste waarde van de drie taxatierapporten.

2.3.

De Rechtbank heeft de waarde van de woning in goede justitie vastgesteld op € 626.000.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de heffingsambtenaar de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2019 op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.

3.2.

Belanghebbende bepleit een waarde van € 450.000 en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vermindering van de bij beschikking vastgestelde waarde. De heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

3.3.

Beide partijen hebben voor hun standpunt voorts aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing