Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-02-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:923, 20/00979

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-02-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:923, 20/00979

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
8 februari 2022
Datum publicatie
18 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:923
Formele relaties
Zaaknummer
20/00979

Inhoudsindicatie

OB. Naheffingsaanslag. Vaststellingsovereenkomst.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 20/00979

uitspraakdatum: 8 februari 2022

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 september 2020, nummer AWB 20/3775, ECLI:NL:RBGEL:2020:4909, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

en

de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid, te Den Haag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is, met dagtekening 30 september 2013, over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 10 september 2013 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 425.000.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak van 31 maart 2017 het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep (destijds zaaknummer 17/2292) gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Dit Hof heeft het daartegen ingestelde hoger beroep bij uitspraak van 7 mei 2019 (destijds zaaknummer 18/00234) gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de Rechtbank. De Inspecteur is daarbij veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 2.000, alsmede tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht in hoger beroep.

1.4.

De Rechtbank heeft de behandeling van de zaak voortgezet onder zaaknummer 20/3775 en bij uitspraak van 22 september 2020 het beroep ongegrond verklaard en daarbij de Inspecteur en de Staat veroordeeld tot betaling van een aanvullende schadevergoeding van € 649 respectievelijk € 851, alsmede tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende tot € 294,70 (€ 147,35 voor de Inspecteur en de Staat afzonderlijk).

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens belanghebbende en mr. P.H.A. Mulder, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door I.A. [de partner] , alsmede mr. [naam2] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

[naam1] (hierna: [naam1] ) exploiteert een belastingadvieskantoor en is bestuurder en aandeelhouder (50%) van [naam4] B.V. De overige aandelen in [naam4] B.V. worden gehouden door [naam5] , de voormalig echtgenote van [naam1] .

2.2.

[naam4] B.V. houdt alle aandelen in belanghebbende en is tevens bestuurder van belanghebbende.

2.3.

Belanghebbende heeft aan haar eigen cliënten en cliënten van [naam1] hoogrentende leningen ter financiering van de eigen woning verstrekt. Door deze cliënten werd ook een laagrentende lening aangegaan bij een bank/verzekeraar die tegen een aantrekkelijke spaarrente bij belanghebbende werd gestort. Deze financieringsopzet is door [naam1] ook geadviseerd en geïmplementeerd bij cliënten van andere aan [naam1] gelieerde ondernemingen.

2.4.

De Inspecteur heeft de desbetreffende financieringsopzet vanaf 2007 bestreden. Daartoe heeft de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) van cliënten van belanghebbende en cliënten van andere aan [naam1] gelieerde ondernemingen, correcties aangebracht en, indien mogelijk, navorderingsaanslagen in de IB/PVV opgelegd.

2.5.

Tegen deze (navorderings-)aanslagen is door meerdere van deze cliënten bezwaar en beroep ingesteld.

2.6.

In aanloop naar de mondelinge behandeling van (enkele van) die beroepsprocedures heeft [de partner] (hierna: [de partner] ), de nieuwe partner van [naam1] , in juni 2013 contact opgenomen met de Inspecteur om een afspraak te maken om, tezamen met twee externe fiscalisten, te kijken of er tot een oplossing kon worden gekomen met betrekking tot de lopende bezwaar- en beroepsprocedures betreffende de onder 2.3. genoemde financieringsopzet.

2.7.

Op 3 juli 2013 stuurt mr. [naam6] (hierna: [naam6] ) van [naam7] adviseurs en accountants (hierna: [naam7] ) een e-mail aan de Inspecteur, met [de partner] en zijn collega [naam8] (hierna: [naam8] ) in cc, met als onderwerp ‘voorstel [naam1] c,s,’. Als bijlage bij de e-mail is een memo gevoegd, waarin op pagina 6 van het memo het volgende staat vermeld:

“Betaling van een bedrag ineens door (een van de) betrokken vennootschappen van [naam1] c.s. Ter voldoening van de belastingschulden van alle betrokkenen voor zover het ziet op de onderhavige problematiek.”

2.8.

Na verzending van bovengenoemde e-mail van 3 juli 2013 vindt er veelvuldig overleg plaats tussen de Inspecteur en (de gemachtigden van) [naam1] c.s. Op 5 augustus 2013 stuurt de Inspecteur een e-mail aan [naam8] van [naam7] , met in cc: [naam1] , [de partner] en [naam6] . In de e-mail is opgenomen:

“(…)

Ik heb de heer [naam1] zaterdag 3 augustus 2013 om 12:42 uur gemaild, dat de Belastingdienst vasthoudt aan het beëindigen van de eigenwoningconstructie. Vervolgens heb ik niets meer vernomen van de heer [naam1] of van u. Hieruit begrijp ik dat de heer [naam1] niet instemt met het beëindigen van de constructie. Ik concludeer dat er onvoldoende basis is om met elkaar in onderhandeling te gaan.”

2.9.

Op 6 augustus 2013 stuurt [naam1] een e-mail aan de Inspecteur met als bijlage een bestand genoemd: “ [naam1] verklaring d.d. 06-08-2013.docx”.

2.10.

In reactie op een e-mail van [naam7] van 12 augustus 2013, stuurt de Inspecteur diezelfde dag een e-mail aan [naam7] , met als bijlage een brief van gelijke datum. In de e-mail is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

Mede gezien de zeer korte tijd die ons tot 31 augustus 2013 rest lijkt het ons niet opportuun om vrijblijvend te brainstormen. Wij kiezen er nadrukkelijk voor om te onderhandelen over voorstellen die gedragen worden door de heer [naam1] .

Het is ons onmogelijk om een standpunt in te nemen over uw voorstel zonder eerst kennis te nemen van de achterliggende bestanden. Dit uitgangspunt heb ik steeds met u gecommuniceerd. Ik heb in ons telefoongesprek begrepen, dat de heer [naam1] de bestanden nog (steeds) niet beschikbaar heeft gemaakt. Om inhoudelijk met u te spreken is het beoordelen van de bestanden helaas noodzakelijk.

(…)”

In de brief die als bijlage bij de e-mail is gevoegd is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

Betreft: Schikking [naam1] c.s.

Zoals ik u vandaag telefonisch heb medegedeeld hebben wij besloten om met u inhoudelijk in gesprek te gaan teneinde te komen tot een oplossing voor de fiscale geschillen van een groot aantal van de klanten van de heer [naam1] en zijn vennootschappen met de Belastingdienst. Het draait hierbij met name om de aftrek van eigenwoningrente en de toepassing van durfkapitaalfaciliteiten. Wij gaan het gesprek aan op basis van de volgende uitgangspunten. U hoeft zich hier niet nader akkoord mee te verklaren.

(…)

3. Op 17 juni 2013 hebben wij aangegeven dat een eventueel overleg voor 31 augustus 2013 tot resultaat zou moeten leiden in de vorm van een ondertekende vaststellingsovereenkomst. Als dat resultaat er niet is wordt het overleg beëindigd.

(…)”

2.11.

In een e-mail van 19 augustus 2013 van de Inspecteur aan [naam7] is (onder meer) het volgende opgenomen:

“Wij hebben inmiddels de bestanden van de heer [naam1] ontvangen. Mijn collega’s beoordelen de bestanden. Eventuele vragen over de bestanden zullen wij aan de heer [naam1] voorleggen. Wij zullen u van die mailcorrespondentie een cc zenden. Overigens zal ik mij tot u wenden. De belastingdienst gaat er van uit, dat u namens [naam1] c.s. onderhandelt.

(…)”

2.12.

Op 29 augustus 2013 stuurt [de partner] een e-mail aan de Inspecteur waarin zij aangeeft dat er beweging is gekomen in het dossier en dat zij en [naam7] beschikbaar zijn voor een bespreking op 30 augustus 2013. Als bijlage bij de e-mail is een memo gevoegd genaamd: “Voorstel [naam1] 29-08-2013.pdf”.

2.13.

Op 30 augustus 2013 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de Inspecteur en de gemachtigden ( [naam7] en [de partner] ) namens [naam1] c.s. [naam1] zelf is aanvankelijk niet bij deze bespreking aanwezig. De bespreking is voortgezet op het kantoor van [naam7] en daarbij is [naam1] uiteindelijk wel aanwezig.

2.14.

De bespreking heeft geresulteerd in een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vso) van 30 augustus 2013. In de vso is onder meer het volgende opgenomen:

"1. Partijen

De heer [naam1] , (...), in zijn hoedanigheid als gemachtigde en adviseur van een groot aantal belastingplichtigen, vertegenwoordigd door de heren [naam8] en [naam6] van [naam7] en mevrouw [de partner] .

Hierna te noemen Partij A.

De inspecteur (…)

Hierna te noemen partij B.

(…)

Verklaren hierbij een vaststellingsovereenkomst te hebben gesloten als bedoeld in artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek, ter beëindiging van de fiscale geschillen van een groot aantal van de klanten van de heer [naam1] en zijn vennootschappen met de Belastingdienst.

(…)

2 Beschrijving van de situatie

De kwestie waarover partijen van mening verschillen luidt als volgt:

-Een eigenwoning rente aftrekmodel zoals door de belastingdienst vanaf 2002 bestreden.

-De toepassing van durfkapitaalfaciliteiten.

(…)

4 Inhoud van de overeenkomst

6 Afstand van rechtsmiddelen

3 Geschil

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing