Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-11-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:9264, 21/00808 en 21/00809
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-11-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:9264, 21/00808 en 21/00809
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 1 november 2022
- Datum publicatie
- 11 november 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2022:9264
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2021:2219, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 21/00808 en 21/00809
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Landbouwvrijstelling.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 21/00808 en 21/00809
uitspraakdatum: 01 november 2022
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 3 juni 2021, nummer LEE 19/3199 en 19/3200, ECLI:NL:RBNNE:2021:2219, in het geding tussen de Inspecteur en
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
Alsmede de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid; hierna: de Minister)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslagen en de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag IB/PVV 2015 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.550, de aanslag ZVW 2015 verminderd tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 11.838, de belastingrentebeschikkingen dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur en de Minister veroordeeld tot het betalen van een vergoeding voor immateriële schade, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten. De Rechtbank heeft in hetzelfde geschrift uitspraak gedaan in de zaken van [naam1] , bij de Rechtbank geregistreerd onder zaaknummers LEE 19/3201 en 19/3202, en bij het Hof geregistreerd onder 21/00810 en 21/00811.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft hiertegen verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. M.R. de Vos, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam2] , alsmede [naam3] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam4] , [naam5] en [naam6] . Deze twee zaken zijn gelijktijdig en gezamenlijk behandeld met de zaken die bij het Hof bekend zijn onder de zaaknummers 21/00810 en 21/00812 tot en met 21/00819. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende exploiteert in de vorm van een maatschap met [naam1] (hierna: de maatschap) een agrarische onderneming (pluimvee en akkerbouw). Belanghebbende is mede-eigenaar van landbouwgrond. De maatschap is gebruiker van deze landbouwgrond. De winstverdeling in de maatschap is 60 % belanghebbende en 40 % [naam1] .
In een gedeelte van de landbouwgrond (hierna: het perceel) heeft NV [naam7] (hierna: [naam7] ) in 2015 een nieuwe (hoofd)waterleiding (hierna: de waterleiding) aangelegd. Belanghebbende is hiervoor samen met [naam1] met [naam7] een overeenkomst tot het vestigen van een recht van opstal aangegaan.
In deze overeenkomst, die door partijen op 13 augustus 2014 (belanghebbende en [naam1] , tezamen genoemd ‘de eigenaar’) en 6 november 2014 ( [naam7] , genoemd ‘het bedrijf’) is ondertekend, is onder andere het volgende opgenomen:
"Artikel 1.
De eigenaar verleent aan het bedrijf, gelijk het bedrijf van de eigenaar aanvaardt, het recht van opstal ten behoeve van het aanleggen, hebben, gebruiken, vervangen, onderhouden, instandhouden, inspecteren, herstellen, wijzigen, vervangen en verwijderen van een buisleiding voor het transport van drinkwater met een nominale middellijn van max. 500 mm (materiaal PVC) met toebehoren conform het op bijgaande fragmenttekening aangegeven deeltracé, in de kadastrale percelen.
(…)
Artikel 2.
Deze overeenkomst is aangegaan onder de Algemene Voorwaarden inzake overeenkomsten voor de vestiging van een opstalrecht betreffende aanleg en instandhouding van leidingen en/of kabels, door of ten behoeve van de N. V. [naam7] , gevestigd te [plaats1] , hierna te noemen [naam7] vastgelegd in een akte op 1 oktober 1993 (…)
Artikel 3.
De breedte van de strook (…) bedraagt 5 (vijf) meter. Tenzij anders is overeengekomen, wordt aangenomen dat de leiding is aangebracht in het midden van de zakelijk recht strook.
Artikel 4.
Het bedrijf is bij wijze van tegenprestatie aan de eigenaar verschuldigd een minimum vergoeding van € 1.000,00 per contract. Benevens wordt aan de eigenaar voor de behandeling van deze overeenkomst eenmalig een efficiëntiepremie van 20% van de eigenaarsvergoeding betaald mits de eigenaar de overeenkomst binnen 6 weken na aanbieding tekent.”
Op hetzelfde moment als waarop voornoemde overeenkomst voor het vestigen van het recht van opstal met [naam7] is gesloten, is de maatschap een ‘overeenkomst met Grondgebruiker’ aangegaan met [naam7] . In deze overeenkomst, waarbij de maatschap is aangeduid als ‘de grondgebruiker’ en [naam7] als ‘het bedrijf’, is onder andere het volgende opgenomen:
“Artikel 3.
1. Het bedrijf is aan de grondgebruiker vergoedingen verschuldigd overeenkomstig het protocol NV [naam7] en [naam8] BV, waarin de te vergoeden bedragen voor ondergrondse leidingen zijn gebaseerd op de vastgestelde bedragen in het landelijke jaarlijkse overleg tussen [naam9] en [naam10] ,
2. Het bedrijf is bij wijze van tegenprestatie aan de gebruiker verschuldigd een minimum vergoeding van € 100,00 per contract. Benevens wordt aan de gebruiker voor de behandeling van deze overeenkomst eenmalig een efficiëntie premie van 20% van de eigenaarsvergoeding betaald mits de gebruiker de overeenkomst binnen 6 weken na aanbieding tekent.”
Tot de stukken van het geding behoort een toelichting op de overeenkomst tussen [naam9] en leidingbeheerders. De aanhef van deze toelichting luidt als volgt:
“ [naam9] heeft in december 2021 overeenstemming bereikt met [naam10] en [naam11] over de vergoedingssystematiek voor het leggen van leidingen. (…)”
In de [naam11] -brochure ‘Wat gebeurt er op mijn land’ die door belanghebbende is ingebracht zijn onder andere de volgende passages opgenomen:
“Wat als [naam11] en u het niet eens worden?
In sommige gevallen kan het zijn dat de rechthebbende en [naam11] het niet eens worden over de af te sluiten overeenkomst. In dat geval kunnen wij een verzoek indienen bij de Minister van infrastructuur & Milieu, om op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht de gedoogplicht op te leggen. Dat wil zeggen dat de rechthebbende(n) van het perceel door de minister de verplichting wordt opgelegd om de hoogspanningsverbinding op zijn percelen toe te staan.
(…)
Voordelen zakelijk recht overeenkomst tegenover gedoogplicht
Het bereiken van een minnelijke overeenstemming en het afsluiten van een zakelijk recht overeenkomst op vrijwillige basis, is voor de rechthebbende gunstiger dan het opleggen van de gedoogplicht. We zijn bereid de rechthebbende bij het afsluiten van een recht van opstal een extra vergoeding te betalen, de zogenaamde Afsluitvergoeding. Deze vergoeding wordt niet toegekend als de gedoogplicht wordt opgelegd.
(…)
Afsluitvergoeding
Naast (het recht op) de schadeloosstelling ontvangt de rechthebbende waarmee op minnelijke wijze een zakelijk recht overeenkomst wordt afgesloten van ons een afsluitvergoeding. Deze vergoeding bestaat uit een vast bedrag voor medewerking aan de totstandkoming van de zakelijk recht overeenkomst en een vergoeding gekoppeld aan het aantal m² van het perceel dat met een zakelijk recht wordt belast.”
Namens belanghebbende zijn pagina 16 tot en met 19 uit de ‘ [naam11] - Schade & Vergoedingsgids’ in het geding gebracht. Op pagina 17 is onder andere het volgende opgenomen:
“Afsluitvergoeding en meewerkvergoeding. Naast de schadeloosstelling ontvangen de rechthebbenden voor het meewerken aan het op minnelijke wijze afsluiten van een zakelijk recht overeenkomst van [naam11] eenmalig een afsluitvergoeding voor het zakelijk recht. Voor het meewerken aan het kunnen inrichten van een werkterrein ontvangt de gebruiker van het betreffende perceel de meewerkvergoeding werkterrein. De hoogte van deze vergoedingen zijn in overleg met [naam9] bepaald.”
Belanghebbende heeft een brief met dagtekening 30 juni 2014 van [naam9] aan [naam7] met als onderwerp: “Nieuwe vergoedingen [naam10] – [naam9] ” ingebracht. De inhoud van deze brief luidt voor zover van belang als volgt:
“Op 16 juni 2014 hebben [naam9] en [naam10] een akkoord bereikt over de nieuwe vergoedingen 2014 voor grondeigenaren en grondgebruikers bij het leggen van Gasunieleidingen in agrarische grond en de aanpassing van de tarieven voor gewasschaden.
De vergoedingen bestaan uit een vergoeding voor de grondeigenaar en een vergoeding
voor de gebruiker.
De eigenaarsvergoeding is een vergoeding voor de medewerking aan het vestigen van
het recht van opstal en bedraagt € 2,88 per m2 belemmerende strook. Hierover kan nog
een efficiëntiepremie van 20% worden verkregen indien het aangeboden contract binnen
6 weken wordt ondertekend.”
In de `Bijlage: t.b.v. overeenkomst tot het vestigen van recht van opstal' (zie 2.3.), zijn berekeningen opgenomen voor de vergoeding aan belanghebbende. Deze berekeningen zijn voor belanghebbende en [naam1] gelijk. De berekening bevat de volgende opstelling:
"Calculatie Eigenaarsvergoeding:
Lengte |
maal |
breedte |
maal |
Tarief per m² 50% deel |
is |
bedrag |
1294 |
x |
5 |
x |
€ 1,44 |
= |
€ 9.316,80 |
x |
5 |
x |
€ 2,88 |
= |
€ - |
|
totaal |
€ 9.316,60 |
|||||
20% extra vergoeding Efficiëntiepremie: |
||||||
vergoeding mits de eigenaar de overeenkomst binnen 6 weken na |
||||||
aanbieding tekent |
€ 1.863,36 |
|||||
€ 11.180,16 |
||||||
Minimumbedrag per overeenkomst is € 1000; bedrag aanvullen tot € 1000 |
- |
|||||
totaal (moet minimaal € 1000 zijn) |
€ 11.180,16” |
De Inspecteur heeft belanghebbende, bij brief van 4 januari 2018 aan hun (van belanghebbende en [naam1] ) toenmalige gemachtigde, geïnformeerd over de afhandeling van hun aangiften IB/PVV en ZVW 2015. Daarin heeft hij onder meer het volgende geschreven:
“Afwijking(en) per onderdeel van de aangifte Inkomen uit werk en woning (box 1)
Winst uit onderneming
In uw brief van 21 december 2017 geeft u aan dat u de landbouwvrijstelling heeft toegepast voor de vergoeding van het vestigen van het zakelijk recht. Uit de door u verstrekte overeenkomst blijkt dat het om een vergoeding voor een recht van opstal gaat. U stelt dat de vergoeding is betaald voor de waardevermindering van de grond. Dit wordt door u niet nader gemotiveerd en blijkt ook niet uit de door u toegezonden stukken. Ik blijf dan ook bij mijn mening dat de landbouwvrijstelling niet toegepast kan worden, omdat het gaat om het vestigen van een zakelijke recht. Dit betekent dat de winst uit onderneming te laag is. Ik ga dan ook op dit punt van de aangiften afwijken bij uw beide cliënten met een bedrag van € 11.180.”
De cijfermatige gevolgen van de afwijking voor de aanslagen zijn als volgt:
IB/PVV 2015 |
€ |
€ |
|||||
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning |
6.550 |
||||||
Correctie minder landbouwvrijstelling |
11.180 |
||||||
Correctie meer MKB-winstvrijstelling |
1.565 |
||||||
9.615 |
|||||||
Subtotaal |
16.165 |
||||||
Te verrekenen verliezen |
2.961 |
||||||
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
13.204 |
||||||
ZVW 2015 |
|||||||
Aangegeven bijdrage-inkomen |
11.838 |
||||||
Correctie minder landbouwvrijstelling |
11.180 |
||||||
Correctie meer MKB-winstvrijstelling |
1.565 |
||||||
9.615 |
|||||||
Bijdrage-inkomen |
21.453 |
De aanslagen IB/PVV 2015 en ZVW 2015 zijn overeenkomstig de voorgaande cijfermatige uitwerking aan belanghebbende opgelegd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen. In het bezwaarschrift is de volgende passage opgenomen:
“Wij hebben de vraag waar de eigenaarsvergoeding op ziet bij [naam7] neergelegd. Deze
heeft aan notaris [naam12] van [naam13] Advocaten en Notarissen gevraagd op deze vraag te reageren.
De notaris geeft aan dat hij de betaling van WAM aan de agrariër als een lumpsumbetaling ziet die ook de schade van de waardedaling van de grond dekt. De notaris geeft ook aan dat hij het onwaarschijnlijk acht dat de vergoeding een meewerkvergoeding voor het vestigen van het recht van opstal is. Hij geeft aan dat het vestigen van een opstalrecht een meervoudige rechtshandeling is. Om het opstalrecht te vestigen is medewerking sowieso benodigd. Zonder medewerking komt het opstalrecht immers niet tot stand, waar door een vergoeding voor het meewerken hem onlogisch lijkt."
Door belanghebbende is een taxatierapport van het perceel waarin de waterleiding is aangelegd in het geding gebracht. Volgens deze taxatie is de marktwaarde van het perceel op de waardepeildatum - 10 april 2019 - € 587.279 en na correctie (op basis van de omstandigheid dat een nieuwe koper geen gewasschade kan claimen) € 522.632. In dit rapport is onder andere het volgende opgenomen:
“Door de aanleg van een watertransportleiding door alle onderstaande percelen is er een waardedaling ontstaan ten opzichte van de marktwaarde zonder een watertransportleiding, de percelen zijn in dit rapport getaxeerd op de huidige marktwaarde, daarnaast zijn de percelen getaxeerd met een gecorrigeerde marktwaarde op basis dat een nieuwe koper geen gewasschade kan claimen.
(…)
Oppervlakte : 10.12.55 ha
Eigenaar : Dhr. [belanghebbende]
Geroerde grond : 5 x 1.306 = 6.530 m²
6.530 m² x € 0,33 = € 2.154,90
€ 2.154,90 x 30 jaar = € 64.647, - “
Door de Inspecteur is eveneens een taxatierapport in het geding gebracht. Volgens deze taxatie bedraagt de waarde in het economisch verkeer bij agrarische bestemming (WEVAB) van het perceel per waardepeildatum - 1 januari 2016 - € 547.000. In dit taxatierapport is - onder meer - opgenomen:
"Waardedaling op grond van de aanwezigheid van een recht van opstal en hiermee samenhangende belemmeringen in het gebruik van de gronden is ‘niet' aanwezig."
Volgens de jaarrekening van de maatschap bedraagt de boekwaarde van de landbouwgrond in haar geheel € 3.448.070 zowel per 1 mei 2014 als per 30 april 2015. De jaarrekening bevat geen specificatie van dit bedrag. Ook ontbreekt een overzicht van het aantal hectaren.
De Rechtbank heeft overwogen dat de door [naam7] verstrekte eigenaarsvergoeding van € 11.180 niet een compensatie betreft voor de waardedaling van de grond, zodat deze niet onder de landbouwvrijstelling valt. Wel heeft de Rechtbank geoordeeld dat door het vestigen van het opstalrecht de landbouwgrond € 11.180 minder waard is geworden, waardoor belanghebbende alsnog in het gelijk is gesteld.
In hoger beroep is door de Inspecteur een nadere aanvulling op het taxatierapport ingebracht. Deze aanvulling betreft een overzicht van 37 referentietransacties in de periode 7 januari 2015 tot en met 14 maart 2019 inzake percelen grond in de gemeenten Borger-Odoorn en A-Hunze waarop wel (11) en geen (26) opstalrecht is gevestigd.
3 Geschil
In geschil zijn de opgelegde aanslagen IB/PVV en ZVW voor het jaar 2015. Het geschil spits zich toe op de vraag of belanghebbende de landbouwvrijstelling op de eigenaarsvergoeding van € 11.180 kan toepassen. Indien het antwoord op deze vraag ontkennend luidt, is in geschil of recht bestaat op een aftrek wegens waardevermindering van het perceel tot een bedrag van € 11.180 vanwege de aanleg van de waterleiding in, en het daarvoor vestigen van een recht van opstal op het perceel.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en stelt dat de ‘eigenaarsvergoeding’ een vergoeding is die door [naam7] is toegekend ter compensatie van de waardevermindering van het perceel en daarom onder de landbouwvrijstelling valt. Subsidiair is belanghebbende van mening dat sprake is een duurzame waardedaling van het perceel, die wordt veroorzaakt door de aanleg van de waterleiding. Belanghebbende concludeert daarom tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof het incidentele hoger beroep ingetrokken.
De Inspecteur beantwoordt deze vragen ontkennend en stelt dat uit de stukken van het geding niet blijkt dat de door [naam7] verstrekte eigenaarsvergoeding bedoeld is ter compensatie van de waardedaling van het perceel. Van een waardedaling is naar de mening van de Inspecteur bovendien geen sprake. De Inspecteur concludeert vervolgens tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank met uitzondering van de beslissing omtrent de vergoeding van immateriële schade.