Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-12-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:10389, 22/1977

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-12-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:10389, 22/1977

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
5 december 2023
Datum publicatie
15 december 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:10389
Zaaknummer
22/1977
Relevante informatie
Art. 8:41 Awb, Art. 8:54 Awb

Inhoudsindicatie

Uitspraak op verzet. Griffierecht. Hoger beroep niet-ontvankelijk. Verzet ongegrond.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 22/1977

uitspraakdatum: 5 december 2023

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het verzet van

[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 14 maart 2023 op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 juli 2022, nummer UTR 21/1319, in het geding tussen belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [adres1] te [plaats1] , per waardepeildatum 1 januari 2019, voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 389.000. Tegelijk met deze beschikking is aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar zijn de beschikking en de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Tegen de uitspraak op bezwaar is beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 29 juli 2022 ongegrond verklaard en aan belanghebbende een vergoeding toegekend van immateriële schade (€ 500), proceskosten (€ 759) en griffierecht (€ 49).

1.4.

Namens belanghebbende is tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het Hof heeft het hoger beroep bij uitspraak van 14 maart 2023 niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald.

1.6.

Namens belanghebbende is tegen de uitspraak van het Hof verzet aangetekend.

1.7.

Namens belanghebbende zijn nadere stukken ingediend op 22 september 2023.

1.8.

Het verzet is ter digitale zitting van het Hof behandeld op 1 november 2023. Namens belanghebbende is verschenen mr. D.A.N. Bartels (hierna: mr. Bartels).

2 Vaststaande feiten

2.1.

Op 1 april 2022 heeft de griffier van het Hof mr. Bartels per aangetekende post bericht dat het Hof sinds geruime tijd brieven van hem ontvangt waarin een beroep wordt gedaan op betalingsonmacht en vastgesteld dat deze verzoeken steevast worden afgewezen omdat desgevraagd geen gegevens worden verstrekt aan de hand waarvan het Hof kan toetsen of aan de criteria voor het aannemen van betalingsonmacht wordt voldaan. De griffier van het Hof heeft mr. Bartels medegedeeld dat een beroep op betalingsonmacht in het vervolg uitsluitend nog in behandeling zal worden genomen indien daarbij direct een voor de desbetreffende zaak ingevuld formulier wordt meegestuurd dan wel direct de gegevens worden verstrekt die het Hof nodig heeft om het beroep op betalingsonmacht inhoudelijk te kunnen beoordelen. Een aantal lege formulieren is als bijlage bij deze brief gevoegd.

2.2.

De brief van 1 april 2022 is niet door het Hof retour ontvangen. Uit onderzoek is gebleken dat de brief op 2 april 2022 is afgehaald bij een locatie van PostNL en dat voor ontvangst is getekend.

2.3.

Bij aangetekende brief van 29 december 2022 (verzonden 2 januari 2023), gericht aan het bij het Hof bekende adres van mr. Bartels, heeft de griffier nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht van € 548 (hierna: de herinneringsbrief). In de herinneringsbrief zijn het zaaknummer en de naam van belanghebbende vermeld en is medegedeeld dat het bedrag binnen vier weken na dagtekening van de brief moet zijn overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening en dat als het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is overgemaakt, belanghebbende het risico loopt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.

2.4.

De herinneringsbrief is niet door het Hof retour ontvangen. Uit onderzoek is gebleken dat de herinneringsbrief op 3 januari 2023 is afgehaald bij een locatie van PostNL en dat voor ontvangst is getekend.

2.5.

Bij brief van 20 januari 2023, door het Hof ontvangen op 23 januari 2023, heeft mr. Bartels namens belanghebbende een beroep op betalingsonmacht gedaan. Bij deze brief zijn geen stukken gevoegd ter onderbouwing van het beroep op betalingsonmacht.

2.6.

Op 26 januari 2023 is een bedrag van € 48 bijgeschreven op de bankrekening die is vermeld in de herinneringsbrief. Het restantbedrag van € 500 is niet betaald.

3 Gronden van het verzet

3.1.

Namens belanghebbende heeft mr. Bartels in het verzetschrift en ter zitting van het Hof het volgende aangevoerd. Anders dan in eerdere gevallen (ook bij dit Hof), is hem in dit geval geen herstelmogelijkheid geboden na betaling van een deel van het griffierecht (€ 48; zie 2.6). Overigens wijst hij erop dat de herinneringsbrief niet juist dan wel voor hem en belanghebbende onbegrijpelijk is. Ter zitting heeft mr. Bartels het beroep op betalingsonmacht ingetrokken, omdat daarvan geen sprake is (geweest).

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het verzet.

4 Beoordeling van het verzet

4 Proceskosten

5 Beslissing