Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-03-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1898, 21/01014 t/m 21/01017
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-03-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1898, 21/01014 t/m 21/01017
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 7 maart 2023
- Datum publicatie
- 17 maart 2023
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2021:2902, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 21/01014 t/m 21/01017
- Relevante informatie
- Art. 3.13 Wet IB 2001, Art. 3.90 Wet IB 2001, Art. 8 AWR, Art. 9 lid 3 AWR, Art. 24a AWR, Art. 26b AWR, Art. 27e lid 1 AWR, Art. 27h lid 2 AWR
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Resultaat uit overige werkzaamheden. Afwaardering rentevordering. Kwijtschelding lening.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummers BK-ARN 21/01014 tot en met 21/01017
uitspraakdatum: 7 maart 2023
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 juli 2021, nummers LEE 19/3976, LEE 19/3995, LEE 20/2002 en LEE 20/2008, ECLI:NL:RBNNE:2021:2902, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2013 tot en met 2015 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en voor de jaren 2014 en 2015 verzuimboeten opgelegd.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2013 tot en met 2015 gegrond verklaard, de aanslagen verminderd, de belastingrente dienovereenkomstig verminderd en het bezwaar tegen de aanslag Zvw 2015 ongegrond verklaard. Daarnaast zijn de verzuimboeten 2014 en 2015 gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen voor zover die zien op de aanslagen IB/PVV 2013 tot en met 2015 gegrond verklaard, de betreffende uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2013 tot en met 2015 verminderd tot aanslagen berekend naar respectievelijk uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.630 (2013), een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 506.605 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.716 (2014), een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 67.533 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.734 (2015), de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de verzuimboeten verminderd tot bedragen van € 313 (2014) en € 332 (2015), de Inspecteur gelast de betaalde griffierechten te vergoeden van € 47 (2013), € 47 (2014) en € 48 (2015), de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot bedragen van € 499 (2013), € 499 (2014) en € 498 (2015) en het beroep dat ziet op de aanslag Zvw 2015 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] , als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mr. G.H. Sjobbema, alsmede [naam2] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is gehuwd met [naam1] (hierna: echtgenoot). Zij hebben gezamenlijk een woning in eigendom aan de [adres] in [woonplaats] . Daarnaast hebben zij een appartement in Oostenrijk in eigendom.
Belanghebbende drijft sinds 2002 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam ‘ [naam4] ’. De activiteiten bestaan uit het geven van organisatieadviezen.
Op 30 juli 1998 is Stichting [naam5] opgericht (hierna: de stichting). De stichting was in de periode 2013 tot en met 2015 niet belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting.
De echtgenoot van belanghebbende was sinds 1 mei 2006 één van de twee bestuursleden van de stichting. Belanghebbende is met ingang van 1 januari 2011 toegetreden tot het bestuur van de stichting. Met ingang van 27 januari 2011 bestaat het bestuur van de stichting uit twee personen. De echtgenoot van belanghebbende vervult sindsdien de functie van voorzitter en belanghebbende die van secretaris/penningmeester. De stichting is op initiatief van de bestuurders per 18 juli 2016 ontbonden. De rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, heeft bij beschikking van 19 mei 2021 de vereffening van het vermogen van de stichting op verzoek van belanghebbende en haar echtgenoot heropend en de echtgenoot van belanghebbende aangewezen als vereffenaar.
Op 8 juli 2011 is door belanghebbende en haar echtgenoot de besloten vennootschap ‘ [naam6] B.V.’ opgericht. De activiteiten van deze besloten vennootschap omvatten de organisatie van golfactiviteiten en de verkoop van golfartikelen. [naam6] B.V. is per 29 november 2018 ontbonden.
Uit een overeenkomst van geldlening van 19 februari 2008 volgt dat de stichting vanaf 1 januari 2008 een bedrag van € 410.000 heeft uitgeleend aan belanghebbende ( [naam4] ). De leningsovereenkomst heeft een looptijd van 10 jaar, de jaarlijkse rente waartegen is geleend, bedroeg 6% en er zijn door de stichting geen zekerheden bedongen.
Op 2 mei 2013 zijn de stichting en belanghebbende opnieuw een overeenkomst van geldlening aangegaan. Bij deze overeenkomst is de overeenkomst van geldlening van 19 februari 2008 tot een bedrag van € 410.000 (zie 2.6.) vervallen verklaard. Bij de nieuwe overeenkomst zijn partijen een aflossings- en rentevrije geldlening overeengekomen tot een bedrag van € 533.000. De looptijd van deze lening is 25 jaar. Er zijn door de stichting geen zekerheden bedongen.
Belanghebbende en haar echtgenoot waren ieder voor 50% aandeelhouder van [naam7] S.L. (hierna: [naam7] ), een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal en beperkte aansprakelijkheid ( [naam8] ) gevestigd in Spanje. [naam7] was in Spanje betrokken bij vastgoedprojecten.
Belanghebbende ( [naam4] ) heeft vanaf het jaar 2005 aan [naam7] gelden ter leen verstrekt. Het bedrag hiervan is opgelopen tot € 562.387 per ultimo 2008. Van deze geldverstrekkingen zijn geen leningsovereenkomst opgemaakt. Belanghebbende heeft de gelden aan [naam7] (grotendeels) verstrekt met het geld dat zij ( [naam4] ) heeft geleend van de stichting (zie 2.6. en 2.7.). Door [naam7] is geen rente betaald aan belanghebbende ( [naam4] ). [naam7] is in 2018 geliquideerd.
In de (Spaanstalige) balansen van [naam7] zijn in de periode 2012 tot en met 2016 bij
`Activo no corriente' (vaste activa), gespecificeerd in `Inversiones inmobiliaras' (vastgoed)
en bij de post `Otras deudas a conto plazo' (overige kortlopende schulden) de volgende
bedragen opgenomen:
Jaar |
Activo no corriente (Inversiones inmobiliaras) |
Otras deudas a corto plazo |
2012 |
€ 445.174,98 (€ 231.667,91) |
€ 520.994,52 |
2013 |
€ 383.195,98 (€ 306.515,91) |
€ 533.609,83 |
2014 |
€ 383.195,98 (€ 306.515,91) |
€ 533.609,83 |
2015 |
€ 312.918,98 (€ 306.515,91) |
€ 463.332,83 |
2016 |
€ 312.918,98 (€ 306.515,91) |
€ 463.332,83 |
Belanghebbende en de Inspecteur hebben afspraken gemaakt over de afwaardering van de vordering van belanghebbende ( [naam4] ) op [naam7] . Deze afspraken zijn voor de periode 2009 - 2013 vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst (hierna: vso) die is ondertekend op 5 juni 2014. In deze vso is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
"De vordering op de Spaanse SL, genaamd [naam7] S.L. ad. € 562.387 zal als volgt worden afgewaardeerd in de TBS-sfeer:
Vordering |
Afwaardering |
|
2006 |
€ 114.648 |
|
2007 |
€ 243.627 |
|
2008 |
€ 562.387 |
|
2009 |
€ 493.591 |
€ 68.796 |
2010 |
€ 389.393 |
€ 104.198 |
2011 |
€ 318.669 |
€ 70.724 |
2012 |
€ 212.800 |
€ 28.544 |
2013 |
€ 151.800 |
€ 5.000” |
Partijen hebben voor het jaar 2011 ook een vso gesloten over de hoogte van het resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen. In deze vso, die is getekend op 6 mei 2015, is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen, waarbij belanghebbende als `Partij A' is aangeduid en de Inspecteur als `Partij B':
"2. Omschrijving van het Geschil
De kwestie waar partijen van mening over verschillen luidt als volgt:
In geschil is de hoogte van het negatieve resultaat uit het ter beschikking van vermogensbestanddelen. In de alsnog toegezonden aangiftegegevens is een inkomen uit ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen opgenomen van negatief € 209.526.
Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Kosten € 32.400
Afwaardering € 70.724 (conform eerdere vaststellingsovereenkomst)
Voorziening € 134.973
Partijen A is van mening dat er een voorziening gevormd kan worden en dat de kosten ten
laste van het resultaat gebracht mogen worden. Partij B betwist deze stelling.
(…)
4 Inhoud van overeenkomst
Partij B heeft het volgende voorstel gedaan:
Om tot een afhandeling van het bezwaarschrift inkomstenbelasting 2011 te komen en overeenstemming te bereiken over de afhandeling van de aangiften inkomstenbelasting voor de volgende jaren is afgesproken het (negatief) inkomen uit ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen vast te stellen op negatief € 116.070.
(…)