Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-04-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:3361, 22/00650
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-04-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:3361, 22/00650
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 18 april 2023
- Datum publicatie
- 28 april 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2022:480, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1157
- Zaaknummer
- 22/00650
- Relevante informatie
- Art. 3.12 lid 1 Wet IB 2001, Art. 9.6 lid 3 Wet IB 2001, Art. 45aa Uitv reg IB 2001, Art. 7:1a Awb
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Boekwinst verkoop grond. Landbouwvrijstelling.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 22/00650
uitspraakdatum: 18 april 2023
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 februari 2022, nummer LEE 21/500, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Maastricht (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 429.731 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.414. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 9.059.
De Inspecteur heeft op de voet van artikel 9.6, derde lid, van de Wet IB 2001 afwijzend beslist op het verzoek van belanghebbende van 17 december 2020 om ambtshalve vermindering van de hiervoor – onder 1.1 – bedoelde aanslag.
Belanghebbende heeft tegen de hiervoor – onder 1.2 – vermelde afwijzende beslissing van de Inspecteur bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is op verzoek van belanghebbende en met instemming van de Inspecteur doorgestuurd naar de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) als rechtstreeks beroep in de zin van artikel 7.1a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 24 februari 2022 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2023 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, zijn echtgenote [de echtgenote] , mr. A. Verduijn RB, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] , alsmede [naam2] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam3] . Ter zitting is de zaak met toestemming van partijen gezamenlijk en gelijktijdig behandeld met de zaak van [de echtgenote] met nummer 22/00651.
De gemachtigde van belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota aan het Hof gestuurd, welke geacht is ter zitting te zijn voorgelezen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende is geboren [in] 1950 en is in gemeenschap van goederen gehuwd met [de echtgenote] , geboren [in] 1950.
Belanghebbende en zijn echtgenote zijn per 1 mei 2010 de vennootschap onder firma “ [naam4] V.O.F.” aangegaan (hierna: de VOF). De activiteiten van de VOF bestonden uit het exploiteren van een akkerbouwonderneming. De betreffende akkerbouwonderneming werd vóór 1 mei 2010 door belanghebbende gedreven in de vorm van een eenmanszaak. Belanghebbende en zijn echtgenote zijn voor 50% gerechtigd tot de winst van de VOF.
De activiteiten van de VOF zijn per 30 april 2015 gestaakt.
Op 3 december 1999 heeft belanghebbende in het kader van zijn eenmanszaak twee kavels cultuurgrond ter grootte van 44.04.40 ha gekocht van de Staat der Nederlanden voor een bedrag van fl. 1.849.800 (€ 839.402). Belanghebbende heeft de gronden aangekocht als voormalig pachter. Bij de aankoop is een pachtersvoordeel van fl. 2.114.200 (€ 959.382) ontstaan.
Direct na aankoop van de grond heeft belanghebbende op 3 december 1999 voor een bedrag van fl. 1.765.848 (€ 801.307) 42.04.40 ha grond (hierna: de grond) bij notariële akte van levering overgedragen aan [naam5] N.V. (thans [naam6] N.V. (hierna: [naam6] )), onder gelijktijdige vestiging van een tijdelijk erfpachtrecht ten gunste van hemzelf voor de duur van 40 jaar.
In de erfpachtovereenkomst, die onderdeel vormt van de hiervoor onder – 2.5 – vermelde leveringsakte, is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen over de canon:
“Canon betalingstermijn
Artikel 2
De door de erfpachter aan de grondeigenaar verschuldigde (aanvangs)canon bedraagt tweeënvijftigduizend tweeënnegentig gulden (f 52.092,00) per jaar, te voldoen bij vooruitbetaling in twee gelijke halfjaarlijkse termijnen telkens voor één mei en één november van ieder jaar. De eerste canonbetaling ter grootte van eenentwintigduizend tweehonderdvijfenzestig gulden en achtentwintig cent (f 21.265,28) is bij de ondertekening van deze akte aan-- de grondeigenaar voldaan, waarvoor kwijting bij deze.
Aanpassing jaarcanon
Artikel 3
l.a. De canon zal jaarlijks worden aangepast.
De jaarcanon zal elk jaar per een november worden herzien, voor het eerst op een november tweeduizend, overeenkomstig de wijziging van de consumentenprijsindexwerknemers laag, gepubliceerd door het CBS. Hiertoe zal de jaarcanon voorafgaande aan de herziening worden vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door de CPI gepubliceerd over de maand augustus, voorafgaande aan de periode, waarvoor de nieuwe canon wordt vastgesteld en de noemer gelijk is aan de gepubliceerde CPI over de maand augustus van het jaar daarvoor.”
In de erfpachtovereenkomst is het volgende opgenomen over het terugkopen van de bloot eigendom door de erfpachter:
“Artikel 23
1. Na ommekomst van de erfpachttermijn heeft de erfpachter het recht de erfpachtzaak terug te kopen. De koopsom van de erfpachtzaak wordt bepaald door de canon, welke per jaar verschuldigd zou zijn na de herziening per de datum waarop de erfpachter gebruik maakt van het recht van terugkoop, te vermenigvuldigen met een factor, waarvan de teller bestaat uit honderd (100) en de noemer gevormd wordt door het canonpercentage ad twee en vijfennegentig honderdste procent (2,95 %). Indien de dan berekende koopprijs de waarde overtreft van het registergoed, vrij van gebruiksrecht onder enige titel, dan wordt de koopprijs vastgesteld op deze vrije waarde. De kosten van overdracht en levering van deze terugkoop, waaronder overdrachtsbe1astingen notariskosten en kadastraal recht zijn voor rekening van de kopende partij.
Indien de erfpachter van dit recht van terugkoop gebruik wenst te maken dient hij dit uiterlijk vier maanden voor het einde van de erfpachttermijn schriftelijk, middels aangetekend schrijven, aan de grondeigenaar kenbaar te maken.
2. De erfpachter heeft gedurende het tijdvak van drie december tweeduizendveertien tot en met drie december tweeduizendvijftien een tussentijds kooprecht van de erfpachtzaak. De koopsom van de erfpachtzaak zal alsdan worden bepaald door de canon, welke in voormeld tijdvak verschuldigd is na indexering, te vermenigvuldigen met een factor, waarvan de teller bestaat uit honderd (100) en de noemer gevormd wordt door het canonpercentage ad twee en vijfennegentig honderdste procent (2,95 %), en vervolgens de uitkomst hiervan te verhogen met een percentage van twintig procent (20 %).
3. De kosten van overdracht en levering van de lid 1 of lid 2 bedoelde terugkoop, waaronder overdrachtsbelasting, notariskosten en kadastraal recht, zijn voor rekening van de kopende partij.”
Belanghebbende heeft de vervreemding van de grond in de fiscale jaarrekening van zijn onderneming verwerkt in overeenstemming met het arrest van de Hoge Raad van 10 april 1996 (HR 10 april 1996, ECLI:NL:HR:1996:BI5514; het Fagoed-arrest). Hierbij is de volledige eigendom van de grond tegen de oorspronkelijke boekwaarde op de balans blijven staan. De van [naam6] ontvangen koopsom is als (geïndexeerde) geldlening opgenomen op de passiefzijde van de balans. Dit betrof een bedrag van € 801.307 bij het aangaan van deze financiering.
Op 16 januari 2015 heeft belanghebbende namens de VOF gebruik gemaakt van het tussentijdse terugkooprecht zoals vermeld in artikel 23, tweede lid, van de hiervoor – onder 2.6 en 2.7 – aangehaalde erfpachtovereenkomst. De koopsom van de grond bedroeg € 1.313.095, te weten € 31.231,44 per hectare.
Op het moment van terugkoop stond de geïndexeerde geldlening voor een bedrag van € 1.043.237 op de balans van de VOF. Een bedrag van € 241.930 (€ 1.043.237 - € 801.307) is bij de VOF ten laste van het resultaat gebracht in de periode tussen verkoop en terugkoop van de grond.
Eveneens op 16 januari 2015 heeft de VOF de volledige eigendom van de grond verkocht aan een derde voor een bedrag van € 3.334.870,56.
De grond werd tot aan de overdracht op 16 januari 2015 door belanghebbende geëxploiteerd in het kader van het landbouwbedrijf.
In de jaarrekening 2014/2015 van de VOF is ter zake van de hiervoor vermelde transacties een boekwinst opgenomen van € 773.435, waarvan € 3.283 betrekking heeft op het erf en € 770.152 op de grond. Deze boekwinst is als volgt berekend.
Verkoopprijs |
€ 3.334.871 |
Af: courtage |
- € 61.968 |
Af: boekwaarde inclusief aankoopkosten |
- € 2.232.087 |
Boekwinst |
€ 1.040.816 |
Saldo geïndexeerde lening |
€ 1.043.237 |
Af: aflossing lening/koopsom [naam6] |
-€ 1.313.095 |
Af: notariskosten |
- € 806 |
Verschil |
- € 270.664 |
Netto resultaat |
€ 770.152 |
Het hiervoor - onder 2.13 - vermelde verschil van € 270.664 bestaat uit € 806 notariskosten, een correctie ten bedrage van € 51.009 omdat de lening in de voorafgaande jaren onvoldoende was geïndexeerd en een bedrag van € 218.849 voor de contractuele verhoging van de koopsom met 20%.
In het boekjaar 2010/2011 heeft een partiële herwaardering plaatsgevonden. Deze is als gevolg van een glijclausule in het boekjaar 2014/2015 teruggedraaid, waardoor de belastbare winst in 2015 verhoogd dient te worden met een bedrag van € 14.827. Hierbij is reeds rekening gehouden met de MKB-winstvrijstelling.
Belanghebbende heeft op 8 juni 2017 aangifte IB/PVV 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 199.811 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.414.
Met dagtekening 10 april 2018 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een aanslag IB/PVV 2015 opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 429.731 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.414. Tegelijk met dit besluit heeft de Inspecteur bij beschikking een bedrag van € 9.059 aan belastingrente in rekening gebracht.
In de hiervoor - onder 2.17 - vermelde aanslag IB/PVV 2015 is de Inspecteur als volgt van de door belanghebbende ingediende aangifte afgeweken:
Correctie landbouwvrijstelling: pachtersvoordeel |
€ 4.880 |
Correctie landbouwvrijstelling: indexatie lening |
€ 241.930 |
Correctie boekwaarde: boeterente |
€ 270.664 |
Correctie pro-rata verkoopkosten landbouwvrijstelling |
€ 17.238 |
Totaal |
€ 534.712 |
50% aandeel belanghebbende |
€ 267.356 |
Meer mkb-winstvrijstelling |
- € 37.429 |
Uiteindelijke correctie |
€ 229.920 |
Reeds aangegeven inkomen uit werk en woning |
€ 199.811 |
Correctie |
€ 229.920 |
Nieuw belastbaar inkomen uit werk en woning |
€ 429.731 |
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2015.
De Inspecteur heeft de aanslag bij uitspraak op bezwaar van 6 maart 2020 verminderd. De aanslag IB/PVV 2015 van belanghebbende is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 427.986 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.414. De beschikking belastingrente is verminderd tot een bedrag van € 8.991.
De hiervoor - onder 2.20 - opgenomen verminderingen komen voort uit een vermindering van de correctie van de pro-rata verkoopkosten landbouwvrijstelling van € 17.238 naar € 13.361. Het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende is daarbij door de Inspecteur als volgt berekend:
Correctie landbouwvrijstelling: pachtersvoordeel |
€ 4.880 |
Correctie landbouwvrijstelling: indexatie lening |
€ 241.930 |
Correctie boekwaarde: boeterente |
€ 270.664 |
Correctie pro-rata verkoopkosten landbouwvrijstelling |
€ 13.361 |
Totaal |
€ 530.745 |
50% aandeel belanghebbende |
€ 265.372 |
Meer mkb-winstvrijstelling |
-/- € 37.191 |
Uiteindelijke correctie |
€ 228.175 |
Reeds aangegeven inkomen uit werk en woning |
€ 199.811 |
Correctie |
€ 228.175 |
Nieuw belastbaar inkomen uit werk en woning |
€ 427.986 |
In de uitspraak op bezwaar is de landbouwvrijstelling door de Inspecteur als volgt berekend:
“Opbrengst verkoop grond |
€ 3.334.870 |
|
Boekwaarde |
€ 2.224.411 |
|
Af: herwaardering 2010/2011 |
- € 1.385.008 |
|
€ 839.403 |
||
Bruto boekwinst |
€ 2.495.467 |
|
Waarvan belast: |
||
Pachtersvoordeel |
€ 959.369 |
|
Indexatie lening [naam6] |
€ 241.930 |
|
20% [naam6] |
€ 270.664 |
|
Bruto belaste boekwinst |
- € 1.471.963 |
|
Bruto vrijgesteld |
€ 1.023.504 |
|
Pro rata kosten toerekening |
||
€ 1.023.504 / € 2.495.467 * € 79.509 |
- € 32.610 |
|
Netto vrijgesteld |
€ 990.894 |
|
Bruto belaste boekwinst |
€ 1.471.963 |
|
Pro rata kosten toerekening |
||
€ 1.471.963 / € 2.495.467 * € 79.509 |
- € 46.898 |
|
Netto belaste boekwinst |
€ 1.425.065 |
|
Betaling 20% aan [naam6] |
- € 270.664 |
|
Resteert netto winst |
€ 1.154.401” |
Belanghebbende heeft per brief van 17 december 2020 verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2015. De Inspecteur heeft dat verzoek bij beschikking van 4 januari 2021 afgewezen.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de hiervoor – onder 2.23 – bedoelde beslissing van de Inspecteur. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om deze door te sturen naar de Rechtbank als rechtstreeks beroep in de zin van artikel 7:1a van de Awb. De Inspecteur heeft hiermee per brief van 3 februari 2021 ingestemd.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de Inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende in 2015 op de juiste hoogte heeft vastgesteld. Meer specifiek verschillen partijen van mening over welk deel van het voordeel dat belanghebbende heeft gerealiseerd bij de terugkoop en doorverkoop van de grond behoort tot de belastbare winst. Het geschil spitst zich toe op twee elementen, te weten op de ophoging (€ 241.930 en € 51.009) van de - fictief als geldlening aangemerkte - van [naam6] ontvangen koopsom en de contractuele verhoging van 20% bij terugkoop (€ 218.849 en € 806). De Inspecteur rekent deze bedragen tot de (niet vrijgestelde) belastbare winst, terwijl belanghebbende en haar echtgenoot ieder de helft van deze bedragen in mindering brengen op de belastbare winst.
Belanghebbende beantwoordt de vraag of de Inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende in 2015 op de juiste hoogte heeft vastgesteld ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de bestreden aanslag tot een opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 214.638 en dienovereenkomstige vermindering van de bestreden beschikking belastingrente.
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Niet in geschil is dat als het Hof concludeert dat, als het gelijk is aan belanghebbende, het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende voor 2015 dient te worden verminderd naar € 214.638. Verder hebben partijen om praktische redenen ter zitting van de Rechtbank en van het Hof ermee ingestemd om de notariskosten van € 806 fiscaal op dezelfde wijze te behandelen als de verhoging van de koopsom met 20%, waardoor deze niet € 218.849, maar € 219.655 bedraagt. Ook is niet in geschil dat als het Hof oordeelt dat de Inspecteur de landbouwvrijstelling correct heeft toegepast, de Inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning voor het jaar 2015 in de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering op de juiste hoogte heeft vastgesteld. Ten slotte is het belastbare inkomen uit sparen en beleggen niet in geschil.