Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-01-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:352, 21/00703 t/m 21/00706 en 21/00845

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-01-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:352, 21/00703 t/m 21/00706 en 21/00845

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
17 januari 2023
Datum publicatie
27 januari 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:352
Formele relaties
Zaaknummer
21/00703 t/m 21/00706 en 21/00845
Relevante informatie
Art. 2.17 lid 3 Wet IB 2001, Art. 3.133 Wet IB 2001, Art. 3.137 lid 1 Wet IB 2001, Art. 3.146 lid 4 Wet IB 2001, Art. 4.12 Wet IB 2001, Art. 10 lid 4 Wet LB, Art. 19b Wet LB

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Pensioen- en lijfrenteaanspraak. Afkoop? Voorwerp van zekerheid? Rekening-courantschuld. Winstuitdeling?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers BK-ARN 21/00703 tot en met 21/00706 en 21/00845

uitspraakdatum: 17 januari 2023

op de hogere beroepen van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 juni 2021, nummers AWB 20/1268 tot en met 20/1270, 20/1275 en 20/1276, ECLI:NL:RBGEL:2021:2929, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2012 en 2013 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend.

1.2.

Aan belanghebbende zijn over de jaren 2014, 2015 en 2016 aanslagen in de IB/PVV opgelegd. Bij beschikkingen zijn belastingrente en revisierente berekend. Bij de aanslag over 2015 is een verzuimboete opgelegd.

1.3.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de navorderingsaanslagen voor de jaren 2012 en 2013 en de aanslagen over de jaren 2015 en 2016 vernietigd, evenals de daarmee verband houdende beschikkingen belastingrente, revisierente en verzuimboete, en de aanslag over 2014 verminderd, evenals de daarmee verband houdende belastingrente en revisierente.

1.5.

Beide partijen hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Partijen hebben over en weer verweerschriften ingediend.

1.6.

De Inspecteur heeft nadere stukken ingezonden.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2022. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door [naam1] . Namens de Inspecteur is verschenen [naam2] , bijgestaan door [naam3] , [naam4] en [naam5] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende (geboren in 1961) is vanaf 1995 zelfstandig ondernemer. Hij hield zich bezig met de communicatie voor beursgenoteerde ondernemingen en financiële instellingen. Per 1 januari 1999 heeft belanghebbende zijn onderneming ingebracht in de besloten vennootschap [naam6] B.V. Belanghebbende houdt vanaf 1 januari 1999 100% van de aandelen in [naam7] B.V. (hierna: de BV). De BV houdt 100% van de aandelen in [naam6] B.V. In 1999 zijn belanghebbende en de BV een lijfrente overeengekomen.

2.2.

De BV heeft een rekening-courantvordering op belanghebbende. De BV en belanghebbende hebben ter zake van de rekening-courantverhouding geen schriftelijke overeenkomst gesloten. Op de rekening-courantvordering is vanaf 2002 niet afgelost. De jaarlijks verschuldigde rente is bijgeschreven op de rekening-courantvordering.

2.3.

Volgens de door de BV ingediende aangiften vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) is het verloop van de rekening-courantvordering aan het einde van de jaren 2002 tot en met 2014 als volgt:

2002

€ 120.929

2003

€ 124.931

2004

€ 171.047

2005

€ 202.814

2006

€ 360.169

2007

€ 519.876

2008

€ 592.694

2009

€ 654.724

2010

€ 734.629

2011

€ 813.072

2012

€ 902.722

2013

€ 1.012.226

2014

€ 26.228

2.4.

In 2004 heeft de BV belanghebbende een pensioentoezegging gedaan. Deze pensioentoezegging is vastgelegd in een aanvullende arbeidsovereenkomst, die door de BV en belanghebbende is ondertekend op 22 maart 2004 (pensioenbrief). Op 1 januari 2006 is de pensioenbrief gewijzigd. Met ingang van 1 januari 2014 hebben de BV en belanghebbende een nieuwe pensioenovereenkomst gesloten, die de eerder gedane pensioentoezeggingen vervangt.

2.5.

Belanghebbende was gehuwd met [naam8] ( [naam8] ). Op 4 januari 2006 heeft de rechtbank Amsterdam de echtscheiding tussen belanghebbende en [naam8] uitgesproken.

2.6.

In september 2011 is belanghebbende met [naam9] ( [naam9] ) in het huwelijk getreden. Dit huwelijk is in 2016 ontbonden. Zij leefden duurzaam gescheiden sinds april 2015.

2.7.

Over het jaar 2012 heeft belanghebbende aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.632. Er is geen belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang of uit sparen en beleggen aangegeven. In deze aangifte is een schuld in box 3 vermeld van € 813.072 met de omschrijving ‘R/c [naam7] B.V.’.

2.8.

Over het jaar 2013 heeft belanghebbende aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Er is geen belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang of uit sparen en beleggen aangegeven.

2.9.

Over het jaar 2014 heeft belanghebbende aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.737. Er is geen belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang of uit sparen en beleggen aangegeven.

2.10.

Op 30 april 2015 heeft [naam9] haar aangifte IB/PVV 2014 ingediend. Daarbij is een voordeel uit aanmerkelijk belang aangegeven van € 1.075.000 met als toelichting ‘afboeking rekening courant [naam7] ’. [naam9] heeft dit voordeel toegerekend aan belanghebbende.

2.11.

Over het jaar 2015 heeft belanghebbende aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.970. Er is geen belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang of uit sparen en beleggen aangegeven.

2.12.

Over het jaar 2016 heeft belanghebbende aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 91.411. Er is geen belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang of uit sparen en beleggen aangegeven.

2.13.

Op 3 juni 2016 heeft de BV de aangifte Vpb 2014 ingediend. Daarin is de rekening-courantvordering op belanghebbende afgeboekt met € 985.998 (€ 1.012.226 -/- € 26.228; vgl. 2.3) en is dit bedrag in mindering gebracht op de algemene reserve.

2.14.

Over het jaar 2012 heeft de Inspecteur de in geding zijnde navorderingsaanslag opgelegd. Hij stelt dat de toename van de rekening-courantschuld van belanghebbende moet worden aangemerkt als een uitdeling. Hij berekent deze toename – in afwijking van de hiervoor onder 2.3 vermelde gegevens – op (€ 902.722 -/- € 839.360 =) € 63.362, waarvan hij de helft (€ 31.681) aan belanghebbende toerekent op grond van artikel 2.17, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) en belast als inkomen uit aanmerkelijk belang.

2.15.

Over het jaar 2013 heeft de Inspecteur de in geding zijnde navorderingsaanslag opgelegd. Hij stelt dat de toename van de rekening-courantschuld van belanghebbende moet worden aangemerkt als een uitdeling. Hij berekent deze toename op (€ 1.012.226 -/- € 902.722 =) € 109.504, waarvan hij de helft (€ 54.752) aan belanghebbende toerekent en belast als inkomen uit aanmerkelijk belang.

2.16.

Voor het jaar 2014 heeft de Inspecteur de in geding zijnde aanslag opgelegd. Hij stelt dat de pensioenaanspraak en de lijfrente-aanspraak van belanghebbende zijn afgekocht en dat de gezamenlijke waarde daarvan, die hij berekent op € 1.163.941, tot het inkomen behoort (artikel 19b van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB) respectievelijk artikel 3.133 en artikel 3.137, eerste lid, van de Wet IB 2001). Hij berekent het belastbare inkomen uit werk en woning op € 1.186.680. Hij stelt voorts dat de afname van de rekening-courantschuld van belanghebbende moet worden aangemerkt als een uitdeling. Hij berekent deze afname op € 985.938, welk bedrag hij volledig bij belanghebbende belast als inkomen uit aanmerkelijk belang.

2.17.

Voor het jaar 2015 heeft de Inspecteur de in geding zijnde aanslag opgelegd. Hij stelt dat de pensioenaanspraak en de lijfrente-aanspraak van belanghebbende zijn afgekocht en dat de gezamenlijke waarde daarvan, die hij berekent op € 1.272.567, tot het inkomen behoort. Hij berekent het belastbare inkomen uit werk en woning op € 1.313.537. Hij stelt voorts dat het bedrag van € 1.075.000 dat [naam9] in haar aangifte voor 2014 heeft vermeld, moet worden aangemerkt als inkomen uit aanmerkelijk belang in 2015 (het jaar waarin die aangifte is ingediend). Hij rekent de helft van dit bedrag toe aan belanghebbende.

2.18.

Voor het jaar 2016 heeft de Inspecteur de in geding zijnde aanslag opgelegd. Hij stelt dat de pensioenaanspraak en de lijfrente-aanspraak van belanghebbende zijn afgekocht en dat de gezamenlijke waarde daarvan, die hij berekent op € 1.528.507, tot het loon behoort. Hij berekent het belastbare inkomen uit werk en woning op € 1.619.918. Hij stelt voorts dat het bedrag van € 1.075.000 dat [naam9] in haar aangifte voor 2014 heeft vermeld, moet worden aangemerkt als inkomen uit aanmerkelijk belang in 2016 (het jaar waarin de BV haar aangifte Vpb voor 2014 heeft ingediend). Hij rekent dit bedrag volledig toe aan belanghebbende.

3 Het geschil

3.1.

In geschil is of de in geding zijnde belastingaanslagen terecht zijn opgelegd.

3.2.

Het hoger beroep van de Inspecteur is alleen ingesteld voor het geval het hoger beroep van belanghebbende slaagt. De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat de pensioenaanspraak en de lijfrenteaanspraak zijn afgekocht in 2014, dan wel 2015 of 2016. Ter zitting van het Hof heeft hij daaraan subsidiair toegevoegd dat de aanspraken voorwerp van zekerheid zijn geworden. Meer subsidiair stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat de BV in de jaren 2012 tot en met 2016 aan belanghebbende winstuitkeringen heeft gedaan.

3.3.

Belanghebbende betwist deze standpunten van de Inspecteur. Hij betwist dat de pensioenaanspraak en de lijfrenteaanspraak zijn afgekocht of voorwerp van zekerheid zijn geworden. In elk geval was dat niet het geval in de onderhavige jaren. Hij betwist dat de BV winstuitkeringen aan hem heeft gedaan. Subsidiair stelt hij dat slechts de in de jaren 2012 en 2013 opgenomen bedragen als winstuitkering kunnen worden aangemerkt.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing