Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-01-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:357, 21/01543
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-01-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:357, 21/01543
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 17 januari 2023
- Datum publicatie
- 27 januari 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2021:4259, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 21/01543
- Relevante informatie
- Art. 3.11 Wet IB 2001, Art. 10.9 Wet IB 2001, Art. 23 Uitv besl IB 2001, Art. 1 NSW
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Exploitatie landgoed. Bosbouwvrijstelling.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 21/01543
uitspraakdatum: 17 januari 2023
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 september 2021, nummer LEE 20/3656, in het geding tussen de Inspecteur en
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 744.203 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.845. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 50.990.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de bestreden aanslag en beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 24 september 2021 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 82.923 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.845, de belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de beschikking niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek vastgesteld op € 10.085, de verliesverrekeningsbeschikking bij de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 vastgesteld op nihil, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2022 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en ir. A.J.J. Bakker en mr. A.S. [naam13] , als de gemachtigden van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] , [naam2] en [naam3] , alsmede [naam4] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam5] en [naam6] .
Partijen hebben een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is gehuwd met [naam2] . Op 22 april 1996 heeft belanghebbende het Landgoed [naam7] aan en nabij de [adres] te [woonplaats] (hierna: het landgoed) in eigendom verkregen. Sinds die verkrijging kwalificeert het landgoed als een landgoed in zin van artikel 1 van de Natuurschoonwet 1928 (hierna: NSW).
In 2014 bedroeg de oppervlakte van het landgoed 151,48 hectare, waarvan:
- 116,82 hectare bos;
- 29,36 hectare natuurterrein, voornamelijk heide;
- 3,85 hectare landbouwgrond, die in 2014 is omgevormd naar bos; en
- 1,45 hectare overige grond, waaronder erf, tuin en parkeerterrein.
Op 18 november 1999 heeft belanghebbende het landgoed verkocht en geleverd aan [naam8] B.V. (hierna: [naam8] ), die het landgoed exploiteert.
Op 26 september 2012 is het bestemmingsplan ‘ [naam9] ’ (het bestemmingsplan) onherroepelijk vastgesteld door de raad van de gemeente [de gemeente] . Het bestemmingsplan voorziet sindsdien in de mogelijkheid tot aanleg van een natuurbegraafplaats met bijbehorende voorzieningen. Voor de aanleg van deze natuurbegraafplaats mogen slechts de gronden van het landgoed worden gebruikt die daartoe door de gemeente zijn aangewezen. De gemeente is verantwoordelijkheid voor het toezicht op en handhaving van een ongestoorde grafrust. Voor de natuurbegraafplaats gelden de regels over opgraving en ruiming en moet verplicht een register worden bijhouden.
Op 9 november 2012 is [naam10] B.V. (hierna: [naam10] ) opgericht. [naam10] heeft volgens haar statuten onder meer ten doel het exploiteren van een natuurbegraafplaats en - kort gezegd - alles wat daarmee verband houdt.
[naam10] heeft 100 aandelen uitgegeven. In de periode 1 januari tot 22 december 2014 hield [naam8] 90 van de aandelen in [naam10] , belanghebbende acht en zijn echtgenote twee. Op 22 december 2014 heeft belanghebbende vier aandelen in [naam10] overgedragen aan [naam11] .
Met dagtekening 1 november 2012 heeft [naam8] een huurovereenkomst gesloten met [naam10] . In deze huurovereenkomst is - voor zover hier van belang - het volgende opgenomen:
“Art. 1 Huur
Verhuurder geeft aan huurder in gebruik, gelijk huurder zulks aanvaardt, voor de functie van natuurbegraafplaats, de terreinen met onderstaande aanduiding van: (…) perceelgrootte in ha (…) Totaal 32.39.34
Art. 2 Huurprijs
De huurprijs bedraagt € 72.900 per jaar vermeerderd met een huurprijs per uitgegeven gedenkplek van 25m2 van € 150,00 per jaar gedurende 50 jaar gekapitaliseerd tot een eenmalige huurprijs van € 2.520,00. De laatst bedoelde huurprijs is verschuldigd, zodra de gereserveerde gedenkplekken met bijbehorende grafrechten zijn ingeschreven in het grafregister van de natuurbegraafplaats.
Prijzen kunnen jaarlijks worden aangepast voor wat betreft de huur van grond aan kosten van levensonderhoud volgens gegevens van Nederlands Bureau van Statistiek en voor wat betreft de eenmalige huur van in een kalanderjaar gereserveerde gedenkplekken in verhouding met de ontwikkeling van prijzen voor grafrechten in Nederland, tenzij partijen anders overeenkomen.
Art. 3 Huurtermijn
De duur van de huur bedraagt 50 jaren, ingaande 1 november 2012. (…)
Art. 5 Aanvaarding
Verhuurder en huurder verklaren dat zij geheel bekend zijn met het verhuurde, respectievelijk het gehuurde en zich bewust zijn van de dubbele bestemming van bos en natuur enerzijds en begraafplaats anderzijds. (…)
Art. 8 Gebruik
De huurder gebruikt het gehuurde zelf uitsluitend volgens de bestemming van de natuurbegraafplaats. Hij draagt de huur noch geheel, noch gedeeltelijk aan anderen over en geeft het gehuurde ook niet aan een ander, geheel of gedeeltelijk, in gebruik of laat zulk gebruik toe zonder schriftelijke toestemming van de verhuurder. (…)
Art. 12 Beheer van de landerijen
De verhuurder neemt het gehele onderhoud en beheer van de bos en natuur voor zijn rekening in overeenstemming met de natuurdoelstellingen zoals bedoeld in art. 3. Zulks impliceert, dat hij ook tot het genot van het bos- en natuurgebied gerechtigd is de bevoegdheid het gebied zelf te gebruiken, of voor derden open te stellen en nieuwe aanplant- en dunningswerkzaamheden kan verrichten, alsook het onderhoud van openstellingsborden, hekken, afsluitingen, sloten, dammen en duikers kan uitvoeren, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de functie van de natuurbegraafplaats.
Art. 13 Continuïteit natuurbegraafplaats en grafrechten
De huurder gebruikt het gehuurde vakkundig en naar behoren in overeenstemming met de bestemming van natuurbegraafplaats. Verhuurder eerbiedigt de aard van de natuurbegraafplaats. Verhuurder en huurder eerbiedigen de verleende voortdurende grafrechten en waar het in hun vermogen ligt, laten deze onaangetast en leggen deze verplichting ook op aan eventuele rechtsopvolgers.”.
De 32.39.34 hectare aan grond die [naam8] aan [naam10] verhuurt bestaat voor 30.36.62 hectare uit bos (de verhuurde bospercelen), voor 0.56.13 hectare uit een meer met oever en voor 0.51.30 hectare uit grasveld. De natuurbegraafplaats ligt in het bos. [naam10] exploiteert de natuurbegraafplaats. [naam8] onderhoudt het bos van de natuurbegraafplaats. [naam8] ontvangt voor een deel van het verhuurde bos de inkomsten uit CO2-certificaten en de verkoop van rondhout en ontvangt de subsidies die voor het bos worden verkregen. Het bedoelde bos is opengesteld voor publiek.
[naam8] kwalificeert op grond van artikel 10.9 van de Wet IB 2001, gelezen in verbinding met artikel 23 van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001, voor de toepassing van deze wet als fiscaal transparant. Dit betekent dat de werkzaamheden, rechten en verplichtingen van [naam8] worden beschouwd als die van haar gezamenlijke aandeelhouders.
Per 1 januari 2014 zijn door [naam8] in totaal 118 aandelen uitgegeven die worden gehouden door Stichting [naam8] , als stichting administratiekantoor. Stichting [naam8] heeft certificaten van deze aandelen uitgegeven. In de periode 1 januari tot 22 december 2014 hield belanghebbende 79, zijn echtgenote [naam2] 20, [naam12] 18 certificaten en Stichting [naam8] één certificaat van de aandelen in [naam8] . Sinds 22 december 2014 houdt belanghebbende 80 certificaten, zijn echtgenote 19 certificaten, [naam12] 18 certificaten en [naam11] , de directeur van [naam10] , één certificaat van de aandelen in [naam8] .
Bij beschikkingen van 10 februari 1999, 6 juni 2002 en 24 november 2009 heeft de Inspecteur, op verzoek van belanghebbende, bevestigd dat de bosbouwvrijstelling niet van toepassing is op de door hem genoten inkomsten die [naam8] behaalt. Bij brief van 8 januari 2014 heeft de Inspecteur op verzoek van belanghebbende verklaard dat de bosbouwvrijstelling met ingang van 1 januari 2014 wel van toepassing is. In deze brief heeft de Inspecteur onder meer geschreven:
“Betreft vooroverleg structuur [naam8] (…)
Op 24 december 2013 ontving ik uw brief waarin u het verzoek doet om de optieregeling
bosbouwvrijstelling ex artikel 3.11 lid 2 van de Wet Inkomstenbelasting buiten toepassing te verklaren zodat de bosbouwvrijstelling weer van toepassing wordt. U vraagt het verzoek te honoreren per 16 november 2012.
In november 1999 is door u een verzoek gedaan om de bosbouwvrijstelling buiten toepassing te verklaren. Dit verzoek is indertijd gehonoreerd. In november 2009 heeft u schriftelijk om verlenging van dit verzoek gevraagd. Op 24 november 2009 heb ik hierop schriftelijk gereageerd en ben ik aan uw verzoek tegemoet gekomen. Tevens heb ik vermeld dat de verlenging van het verzoek geldt voor 10 jaar.
Vraag is echter of u wel een verzoek tot verlenging moest doen. Art. 3.11 lid 2 Wet Inkomstenbelasting maakt hiervan geen melding. Het betreffende artikel merkt op dat een verzoek geldt tot wederopzegging door belastingplichtige maar een looptijd heeft van minimaal 10 jaar. U had in 2009 dus geen verzoek om verlenging te hoeven doen. Aan de voorwaarde van minimaal 10 jaar is voldaan. Ik sta toe dat de bosbouwvrijstelling van artikel 3.11 lid 1 van toepassing wordt.
In uw brief verzoekt u om de bosbouwvrijstelling van toepassing te laten zijn per 16 november 2012. Dit kan niet. Er is geen mogelijkheid tot terugwerkende kracht. Ingevolge Hof Leeuwarden 8 november 2002,
juncto HR 21 november 2003, kan uw verzoek eerst ingaan nadat deze is gehonoreerd. Formeel is dat vandaag. Ik ga echter akkoord met het honoreren van uw verzoek per 1 januari 2014.”.Voor de huur van de hiervoor - onder 2.8 - genoemde grond heeft [naam10] in 2014 een totaalbedrag van € 1.287.540 voldaan aan [naam8] , welk bedrag bestaat uit een basishuur van € 279.540 en betaling van grafrechten van (400 x € 2.520 =) € 1.008.000.
Met dagtekening 7 augustus 2019 heeft de Inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende geschreven:
“Betreft: Aankondiging navordering inkomstenbelasting 2013 t.n.v. de heer [belanghebbende]
en [naam2] (…)
Heden hebben wij, U, dhr. [naam13] , dhr [naam4] en ik, een onderhoud gehad over de door mij aangekondigde navorderingen inkomstenbelasting en premies zorgverzekeringswet 2013 ten name van de heer [belanghebbende] en mevrouw [naam2] . Verder hebben wij in dit gesprek het gehad over de mogelijke afwikkeling van de door u namens de heer [belanghebbende] en Mevrouw [naam2] ingediende bezwaren tegen de aan hen opgelegde aanslagen inkomstenbelasting 2014.
Tijdens dit gesprek zijn wij het er over eens geworden dat over het jaar 2013 geen navorderingen worden opgelegd. Dat het jaar 2013 verder geen effecten heeft op de afwikkeling van het jaar 2014 en hier ook niet op terug wordt gekomen.”.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of op de hiervoor – onder 2.12 – bedoelde huurinkomsten uit de verhuur van bedoelde bospercelen door [naam8] aan [naam10] de bosbouwvrijstelling van artikel 3.11 van de Wet IB 2001 van toepassing is.
De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend, concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep van belanghebbende bij de Rechtbank.
Belanghebbende beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bekrachtiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.