Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-05-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:3932, 22/00927
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-05-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:3932, 22/00927
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 2 mei 2023
- Datum publicatie
- 12 mei 2023
- Zaaknummer
- 22/00927
- Relevante informatie
- Art. 3.70 Wet IB 2001, Art. 3.128 Wet IB 2001, Art. 3.129 Wet IB 2001, Art. 43 Zvw, Art. 13 EVRM, Art. 14 EVRM, Art. 1 EP EVRM
Inhoudsindicatie
Zvw. Bijdrage-inkomen. Stakingswinstlijfrente.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 22/00927
uitspraakdatum: 2 mei 2023
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 maart 2022, nummer LEE 21/1933, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd berekend over het maximum bijdrage-inkomen van € 54.614. Het bijdrage-inkomen bedraagt € 147.194.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de bestreden aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 30 maart 2022 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2023 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en E.S. Bosma RB als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1 ] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] .
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota gestuurd aan het Hof en de wederpartij, welke geacht wordt te zijn voorgelezen. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende had een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, onder de naam ‘ [naam3] ’. De ondernemingsactiviteiten bestonden uit het exploiteren van een tennisschool. Belanghebbende heeft op 30 september 2018 zijn onderneming gestaakt. Belanghebbende heeft in 2018 € 141.194 belastbare winst uit onderneming genoten, waaronder een stakingswinst van € 128.785. De stakingswinst bestaat uit een boekwinst op materiële activa van € 99.075 en boekwinst op overige activa van € 29.710.
Belanghebbende heeft ter zake van de stakingswinst een lijfrente als bedoeld in artikel 3.129 van de Wet IB 2001 bedongen bij [naam4] . De koopsom voor de lijfrente bedraagt € 128.785.
De Inspecteur heeft het bijdrage-inkomen voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw voor het jaar 2018 vastgesteld op € 147.194. De aanslag Zvw is vervolgens opgelegd op basis van het maximum bijdrage-inkomen van € 54.614.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of het niet in aanmerking nemen van de koopsom voor de stakingswinstlijfrente in strijd is met de artikelen 13 en 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), gelezen in verbinding met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: EP).
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de bestreden aanslag tot op een aanslag geheven naar een bijdrage-inkomen van € 18.409.
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende onder de verzekeringsplicht van artikel 2, eerste lid, van de Zvw valt en dat hij op grond van artikel 41 van de Zvw een inkomensafhankelijke bijdrage is verschuldigd.