Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-05-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:4102, 21/01703
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-05-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:4102, 21/01703
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 16 mei 2023
- Datum publicatie
- 26 mei 2023
- Zaaknummer
- 21/01703
- Relevante informatie
- Art. 17 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling woning.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/01703
uitspraakdatum: 16 mei 2023
Uitspraak van de twintigste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 20 oktober 2021, nummer UTR 21/201 in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres1] 6 te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 1.180.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) 2020 voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord drs. R.M. Jonker als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de heffingsambtenaar [naam1] en [naam2] .
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een vrijstaande woning met garage en zwembad. De gebruiksoppervlakte van de woning bedraagt 247 m² en de oppervlakte van het perceel bedraagt 1.805 m².
De raad van de gemeente [de gemeente] heeft het bestemmingsplan ‘ [woonplaats] Noord 1984’ bij besluit van 22 mei 2014 vervangen door het bestemmingsplan ‘ [woonplaats] Noord 2013’ (hierna: het bestemmingsplan). Door bewoners van [woonplaats] -Noord zijn naar aanleiding van de invoering van het bestemmingsplan planschadeclaims ingediend. Het adviesbureau [naam4] heeft deze claims beoordeeld en in het rapport van augustus 2021 is met betrekking tot de woning van belanghebbende het volgende opgemerkt:
“Op grond van het nieuwe planologische regime heeft het in de beoordeling betrokken object de bestemming "Wonen - 4" gekregen. De aan te houden afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt daardoor thans 7,5 meter, waardoor in beginsel de bouwmogelijkheden zijn ingeperkt.
Het object voldoet voorts niet aan de maatvoering van het bestemmingsplan ' [woonplaats] Noord 2013" vanwege in ieder geval de te korte afstand tot tenminste één perceelsgrens van het hoofdgebouw en is daarmee aan te merken als een "bestaande afwijking". Hierdoor mag de bestaande woning zowel in het horizontale vlak (uitbreiding op de begane grond) als in het verticale vlak (opbouwen) niet worden vergroot. Wel mag de woning onder bepaalde voorwaarden aan de voor- en achterzijde nog worden uitgebreid, doch deze mogelijkheid bestond op basis van het oude planologische regime ook al. Door het beperken van de uitbreidingsmogelijkheden van de bestaande woning is in beginsel sprake van een beperking van bouwmogelijkheden.
De planologische maatregel heeft hiermee geleid tot een nadeliger positie, waaruit in beginsel op de voet van artikel 6.1 Wro voor tegemoetkoming vatbare schade in de vorm van waardevermindering is voortgevloeid.”
Belanghebbende heeft in hoger beroep een brief van 21 februari 2023 overgelegd van de heer [naam3] , een beëdigd makelaar-taxateur, waarin is geschreven:
“Bij het vaststellen van het bestemmingsplan in 2014 ontstond de situatie dat een aanzienlijk aantal objecten/percelen in het betreffende gebied in strijd met dat bestemmingsplan zijn gekomen. (…) Deze objecten/percelen worden nu door het bestemmingsplan [woonplaats] -Noord 2013 aangeduid als “bestaande afwijkingen”. (…) De consequenties zijn dat een woning, die is aan te merken als een “bestaande afwijking” niet in het horizontale vlak en niet in het verticale vlak mag worden vergroot (behalve naar achteren, als daar überhaupt ruimte voor is). En in het geval van sloop/herbouw mag alleen op exact dezelfde plaats worden herbouwd. Dit probleem wordt nog eens vergroot doordat het college van B&W niet bevoegd is hiervan af te wijken.
Bijvoorbeeld het vergroten van de woning naar de zijkant (ook al is hiervoor ruimte), dan wel het slopen van de woning en op een andere plaats herbouwen, is onmogelijk geworden voor al die objecten/percelen die door de nieuwe regels in het bestemmingsplan zijn geraakt. Dat dit voor die objecten de consequentie heeft dat dit tot een waardevermindering en incourantere woning leidt is een logisch vervolg hiervan.
Een object/perceel dat door deze problemen is geraakt zal door de beperkingen bij verkoop een lagere waarde vertegenwoordigen dan vergelijkbare woningen/percelen die wel rekenkundig passend zijn ingedeeld of met de juiste minimale afstandsmaten. Het verschil in waarde zal per geval verschillen.”
De gemachtigde van belanghebbende is tevens de buurman van belanghebbende. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van zijn eigen woning aan de [adres1] 8. In de uitspraak op bezwaar d.d. 4 maart 2020 is met betrekking tot deze woning geschreven:
“De taxateur heeft de waarde van uw object onderzocht. Op 3 maart 2020 heeft u tijdens het inloopspreekuur in het gemeentehuis van [de gemeente] het bezwaarschrift met een taxateur van de BghU besproken. Na onderzoek is gebleken dat de waarde niet correct is, de woning voldoet niet aan de eisen van het bestemmingsplan. De liggingscode van uw woning is in de WOZ-administratie aangepast en de waarde wordt verlaagd [Hof: van € 923.000] naar € 830.000, conform hetgeen u stelt in uw bezwaarschrift. U bent hiermee akkoord.”
Ter onderbouwing van de waarde van de woning heeft de heffingsambtenaar in hoger beroep de volgende taxatiematrix overgelegd:
Object |
Bouw-jaar |
Gebruiks-opp. in m2 |
Waarde per m2 |
Kavel- opp. in m² |
Overige |
Getaxeerde waarde / verkoopprijs en datum verkoop |
[adres1] 6 |
1960 |
247 |
€ 2.547 |
1.805 |
Garage 22 m² (€ 22.000), Zwembad (€ 10.000), Grond (€ 518.880), Woning (€ 629.120) |
€ 1.180.000 |
[adres2] 15 |
1969 |
182 |
€ 2.450 |
2.005 |
Berging 14m2 (€ 7.000) Garage 19m2 (€ 19.000) Grond (€ 526.080) Woning (€ 445.920) |
€ 998.000/ € 1.081.101 (21-6-2020) |
[adres3] 117 |
1928 |
157 |
€ 2.739 |
1.000 |
Garage 28m2 (€ 28.000) Grond (€ 471.900) Woning (€ 430.100) |
€ 930.000/ € 860.000 (19-1-2018) |
[adres3] 66 |
1922 |
149 |
€ 3.132 |
648 |
Garage 21m2 (€ 21.000) Grond (€ 392.392) Woning (€ 466.608) |
€ 880.000/ € 810.000 (7-7-2017) |
[adres4] 30 |
1932 |
252 |
€ 3.801 |
1.510 |
Voorraadkelder 10m2 (5.000) Garage 27 m2 (€ 27.000) Grond (€ 508.260) Woning (€ 957.740) |
€ 1.498.000/ € 1.500.000 (12-1-2019) |
3 Geschil
In geschil is of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum te hoog heeft vastgesteld.
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en stelt, naar het Hof begrijpt, dat de waarde primair moet worden vastgesteld op € 663.000 en subsidiair op grond van het gelijkheidsbeginsel op € 1.087.000. De heffingsambtenaar beantwoordt die vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.