Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-05-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:4500, 21/01571 t/m 21/01582

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-05-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:4500, 21/01571 t/m 21/01582

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
30 mei 2023
Datum publicatie
9 juni 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:4500
Zaaknummer
21/01571 t/m 21/01582
Relevante informatie
Art. 16a BPM, Art. 28c Iw 1990, Art. 30h AWR, Art. 30ha AWR

Inhoudsindicatie

BPM. Vermindering (afschrijving). Diverse formele grieven.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummers BK-ARN 21/01571, 21/01572, 21/01573, 21/01574, 21/01575, 21/01576, 21/01577, 21/01578, 21/01579, 21/01580, 21/01581 en 21/01582

uitspraakdatum: 30 mei 2023

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 september 2021, nummers LEE 20/1228, 20/1276, 21/2017 tot en met 21/2020 en 21/2022 tot en met 21/2027, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratieve processen (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Belanghebbende heeft op aangifte belasting ingevolge de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) voldaan over het tijdvak december 2018 en over het tijdvak februari 2019.

1.2

Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank NoordNederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 23 september 2021, verzonden op 29 september 2021, ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan belanghebbende tot een bedrag van € 1.000, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van 2x € 354 aan belanghebbende te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop de uitspraak van de Rechtbank is gedaan tot aan de dag van voldoening en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze (via beeldbellen) plaatsgevonden op 28 maart 2023 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord A.F.M.J. Verhoeven, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] , alsmede [naam2] en [naam3] , namens de Inspecteur. Ter zitting zijn de beroepen met toestemming van partijen gelijktijdig en gezamenlijk behandeld.

1.6

De gemachtigde van belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota gestuurd aan het Hof en de wederpartij, welke pleitnota geacht wordt te zijn voorgelezen.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende heeft als vergunninghouder maandaangifte (als bedoeld in artikel 8 van de Wet BPM) gedaan van de volgende in het tijdvak december 2018 op naam gestelde auto’s:

DET

huur

tenaamstelling

1

Audi A3

26-1-2016

x-ray marge

ja

2-12-2018

2

Audi Q3

25-9-2013

tabel

11-12-2018

3

Audi A3

3-7-2014

x-ray marge

nee

18-12-2018

4

Audi A6

9-10-2015

x-ray marge

nee

28-12-2018

5

Audi Q5

18-5-2018

x-ray marge

nee

15-12-2018

2.2

Belanghebbende heeft eveneens aangifte gedaan van de volgende in het tijdvak februari 2019 op naam gestelde auto’s:

DET

huur

tenaamstelling

1

Audi A3

26-6-2015

koerslijst x-ray, marge

nee

12-2-2019

2

Audi A4

18-08-2014

koerslijst

ja

11-2-2019

3

Audi Q5

31-08-2015

koerslijst

7-2-2019

4

Mini countryman

14-03-2014

Afschr/tabel

ja

14-2-2019

5

Audi A3

18-5-2016

Afschr/tabel

26-2-2019

6

Landrover

6-8-2009

taxatie

ja

27-2-2019

7

Vw golf

23-2-2017

koerslijst

nee

24-10-2018

2.3

De onderneming van [naam4] (V.O.F.) wordt met ingang van 8 maart 2019 gedreven in de hoedanigheid en rechtsvorm van [belanghebbende] B.V.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de oordelen van de Rechtbank in strijd zijn met Unierecht, althans of ter zake prejudiciële vragen moeten worden gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, of de op aangifte voldane belasting te hoog is geweest en of de Rechtbank de proceskostenvergoeding en de vergoeding van immateriële schade onjuist heeft vastgesteld.

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.3

De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 met uitzondering van de vraag of de op aangifte voldane belasting te hoog is geweest – vermelde vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. Ter zitting heeft de Inspecteur het standpunt van belanghebbende dat de belasting op grond van artikel 16a, lid 1, van de Wet BPM ter zake van de auto, merk Audi, type A3 met als datum van eerste toelating 26 januari 2016, en ter zake van de auto, merk Volkswagen, type Golf met als datum van eerste toelating 23 februari 2017, berekend moet worden naar het lagere tarief van het voorafgaande jaar niet bestreden.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten en griffierecht

6 Beslissing