Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-06-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:4796, 22/00408

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-06-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:4796, 22/00408

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
6 juni 2023
Datum publicatie
16 juni 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:4796
Formele relaties
Zaaknummer
22/00408
Relevante informatie
Art. 3.100 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Compromis ter zitting.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 22/00408

uitspraakdatum: 6 juni 2023

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 december 2021, nummer AWB 20/3763, ECLI:NL:RBGEL:2021:7076, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst Midden- en kleinbedrijf/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 129.590. Bij beschikkingen is € 17.836 aan belastingrente en € 21.773 aan revisierente berekend.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken het bezwaar tegen de navorderingsaanslag en de beschikkingen ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen: belanghebbende, bijgestaan door [naam1] , en namens de Inspecteur [naam2] en [naam3] .

2 Overwegingen

2.1.

Partijen zijn ter zitting bij wijze van compromis het volgende overeengekomen:

-

het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2013 wordt met € 108.868 verminderd tot € 20.722;

-

de beschikking belastingrente wordt dienovereenkomstig verminderd;

-

de beschikking revisierente wordt vernietigd;

-

ter uitvoering van de op 18 augustus 1994 tussen [naam4] BV en belanghebbende gesloten stamrechtovereenkomst wordt vanaf 1 januari 2017 tot en met 30 april 2024 bij belanghebbende een stamrechtuitkering van € 1.070 (fl. 2.358) per maand in aanmerking genomen;

-

dit betekent dat bij belanghebbende voor de jaren 2017 tot en met 2023 bij het vaststellen van de respectievelijke (navorderings)aanslagen IB/PVV steeds een stamrechtuitkering van € 12.840 in aanmerking wordt genomen en voor het jaar 2024 van € 4.280;

-

de Inspecteur zal geen boete opleggen voor het niet opnemen van de al vervallen termijnen aan stamrechtuitkering in de tot nu toe ingediende aangiften IB/PVV;

-

belanghebbende komt niet in bezwaar tegen de aanslagen IB/PVV 2017 tot en met 2024 met – formele dan wel materiële – gronden tegen de belastingheffing over de hiervoor voor die jaren vermelde bedragen aan stamrechtuitkering;

-

ten aanzien van de proceskosten en het griffierecht draagt iedere partij zijn eigen kosten.

2.2.

Het Hof beslist hierna overeenkomstig dit compromis, voor zover zijn uitspraakbevoegdheden dat toelaten. Dit betekent dat het hoger beroep gegrond is.

3 Beslissing

Het Hof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,

– vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.722,

– vermindert de belastingrente dienovereenkomstig, en

– vernietigt de beschikking revisierente.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Breij, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.

De beslissing is op 6 juni 2023 in het openbaar uitgesproken.

De griffier is verhinderd

de uitspraak te ondertekenen De voorzitter,

(M.M. Breij)

Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 7 juni 2023.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.