Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-06-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:5291, 21/00500 t/m 21/00502
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-06-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:5291, 21/00500 t/m 21/00502
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 20 juni 2023
- Datum publicatie
- 30 juni 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2021:1322, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 21/00500 t/m 21/00502
- Relevante informatie
- Art. 9 Wet OB 1968, Tabel I post b.14 Wet OB 1968
Inhoudsindicatie
OB. Uitgaansgelegenheid. Entreegelden en garderobe. Tarief. Verlenen van toegang tot muziekuitvoeringen?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 21/00500 t/m 21/00502
uitspraakdatum: 20 juni 2023
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Fiscale eenheid [belanghebbende] B.V. c.s. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 19 maart 2021, nummers AWB 19/3998, 19/4000 en 19/4001, ECLI:NL:RBGEL:2021:1322, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: OB) van € 133.356 opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend van € 5.023.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 30 juni 2017 een naheffingsaanslag OB van € 65.106 opgelegd.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 juli 2017 tot en met 31 september 2017 een naheffingsaanslag OB van € 35.131 opgelegd. Bij beschikking is een verzuimboete opgelegd van € 1.756.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen tegen de naheffingsaanslagen OB ongegrond verklaard, het beroep tegen de boetebeschikking gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar inzake de boetebeschikking vernietigd, de boetebeschikking vernietigd, de Inspecteur veroordeeld tot betaling aan belanghebbende van een schadevergoeding van € 1.219, de Minister veroordeeld tot betaling aan belanghebbende van een schadevergoeding van € 281, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van € 1.598 en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 345 aan belanghebbende te vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens belanghebbende bijgestaan door [naam2] , [naam3] en [naam4] , alsmede [naam5] , [naam6] , [naam7] en [naam8] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende exploiteert meerdere uitgaansgelegenheden in [vestigingsplaats] , [plaats1] en [plaats2] . De naheffingsaanslag OB ziet op deze uitgaansgelegenheden.
Eén van de uitgaansgelegenheden is [naam9] in [vestigingsplaats] . [naam9] bestaat uit vier in elkaar overlopende zalen. Deze zalen zijn genaamd: [zaal1] , [zaal2] , [zaal3] en [zaal4] . Het gehele uitgaanscomplex van [naam9] is geopend op donderdagavond, vrijdagavond en zaterdagavond van 21.00 uur tot 05.00 uur de volgende ochtend. Het cafégedeelte is zeven dagen per week geopend.
Om toegang te krijgen tot [naam9] betalen bezoekers op een aantal dagen entreegeld aan de deur. Alleen voor oudjaarsavond worden de kaarten via voorverkoop verkocht. De prijs varieert van € 5 tot € 7, waarbij soms een hogere prijs wordt gehanteerd bij speciale evenementen. Op de dagen dat entreegeld wordt betaald, is de toegang vóór 23.00 uur gratis. Bij de garderobe dient afzonderlijk € 2 te worden betaald. De gemiddelde uitgave aan consumpties is op de donderdagen, vrijdagen en zaterdagen, respectievelijk € 7, € 15 en € 12 per bezoeker per avond. De doelgroep bestaat op donderdagen voornamelijk uit studenten. Er zijn drie verschillende soorten avonden: 1) avonden waarbij geen entreegeld en garderobegeld worden geheven, 2) avonden waarbij 'kostenbewust' wordt geprogrammeerd, geen entreegeld wordt geheven bij binnenkomst en € 2 bij gebruik van de garderobe (doorgaans de donderdagen en vrijdagen) en 3) avonden waarbij een programma van optredens wordt aangeboden, entreegeld wordt geheven bij binnenkomst en € 2 bij gebruik van de garderobe (doorgaans de zaterdagen en de bijzondere dagen, zoals tijdens de [festiviteit] en feestdagen). Het programma van optredens is opgebouwd rond een bepaald (muziek)thema en wordt verzorgd door de aanwezige dj's. Bij conclusie van repliek heeft belanghebbende een overzicht overgelegd waaruit blijkt welke dj’s op welke avond aanwezig zijn geweest en ook of er op die avond lightjockey’s (hierna: lj’s), videojockey’s (hierna: vj’s) en dansers aanwezig zijn geweest en ook masters of ceremony (hierna: mc’s).
In 2016 is ongeveer € 145.000 uitgegeven aan artiesten, € 110.000 aan marketing en € 60.000 aan onderhoud ‘licht/geluid en techniek’. In 2017 is ongeveer € 150.000 uitgegeven aan artiesten en € 65.000 aan onderhoud ‘licht/geluid en techniek’.
De Inspecteur heeft op 31 maart 2006 een brief aan belanghebbende geschreven. In het digitale archief van de Belastingdienst is daarover – onder meer – het volgende opgenomen:
“Met dagtekening 2 december 2005 hebben wij een brief ontvangen m.b.t. een aantal zaken die dhr. [naam10] ons voorlegt inzake de BTW-heffing op toegangsprijzen tijdens avonden waarop er artiesten worden ingehuurd. Op die avonden dat er artiesten optreden wordt er entree geheven. De vraag die beantwoord moet worden is welk OB tarief van toepassing is. Volgens dhr. [naam10] kan het lage tarief van 6% worden toegepast.
Zijn wij het hier mee eens?
Een kopie van de brief ligt bij mij in de kast. De originele brief is naar [naam6] voor behandeling.
[naam11] , 15 december 2005
Beantwoording door [naam6] :
(…)
Betreft
Btw over entree
Geachte heer [naam10] ,
Naar aanleiding van uw brief van 2 december inzake de toepasselijkheid van het verlaagde BTW tarief op de entreegelden vraag ik uw aandacht voor het volgende.
(…)
De evenementen die u in uw brief aanduidt met Funky Latino, HEAT, Refresh en delicious zijn naar mijn mening aan te merken als dancepartys. Indien de d.js en de live-artiesten die tijdens die evenementen optreden als professioneel artiesten zijn aan te merken, is het verlenen van toegang daartoe belast tegen (thans) 6%.
(…)
Tijdens de geplande evenementen op de donderdag- en/of vrijdagavond in [naam12] , de evenementen die plaatsvinden op de eerste zondag van de maand in [naam13] BV en de evenementen waarop u doelt in de laatste alinea van uw brief treden uitsluitend d.j.s op. Deze evenementen kunnen naar de mening van de Staatssecretaris niet worden aangemerkt als muziekuitvoeringen in de zin van de post, zodat op het verlenen van toegang tot deze evenementen het normale BTW tarief verschuldigd is. De andersluidende opvatting van het Hof Den Haag (zie r.o. 6.1 van Hof Den Haag 11 september 2003, nr 02/1390) deelt hij niet, zoals blijkt uit zijn toelichting bij deze uitspraak in VakstudieNieuws 2005/37.22.
(…)”
3 Geschil
In geschil is of het verlaagde omzetbelastingtarief van toepassing is op de gelden die de bezoekers betalen aan de deur en bij de garderobe. Hierbij is specifiek in geschil of sprake is van het verlenen van toegang tot muziekuitvoeringen in de zin van onderdeel d van post b.14 van Tabel I bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB), danwel het verlenen van toegang tot attractieparken, speel- en siertuinen, en andere dergelijke primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen in de zin van onderdeel g van post b.14 van Tabel I van de Wet OB. Hierbij is niet in geschil dat de dj's kwalificeren als artiesten en dat hun optredens kwalificeren als muziekuitvoeringen.
Verder is tussen partijen in geschil of alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn verstrekt. Voorts is nog in geschil of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (vertrouwensbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel, verdedigingsbeginsel en beginsel van fair play) zijn geschonden, of belanghebbende recht heeft op een hogere vergoeding van immateriële schade dan € 500 per half jaar en of de werkelijke proceskosten moeten worden vergoed voor de bezwaar- en beroepsfase.