Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-06-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:5293, 22/00811

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-06-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:5293, 22/00811

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
20 juni 2023
Datum publicatie
30 juni 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:5293
Formele relaties
Zaaknummer
22/00811
Relevante informatie
Art. 3.5 Wet IB 2001, Art. 3.8 Wet IB 2001, Art. 3.81 Wet IB 2001, Art. 7:610 BW, Art. 3.3.1 Wlz, Art. 8.1.1 Wlz, Art. 8.1.3 Wlz

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Inkomsten uit zorgwerkzaamheden. Winst uit onderneming of loon uit dienstbetrekking?

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer BK-ARN 22/00811

uitspraakdatum: 20 juni 2023

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 maart 2022, nummer LEE 19/4353, ECLI:NL:RBNNE:2020:640, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.472. Bij beschikking is een bedrag van € 786 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de opgelegde aanslag en beschikking belastingrente ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, onder toekenning aan belanghebbende van een vergoeding van € 1.000 voor immateriële schade, alsmede een vergoeding voor de gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2023 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en haar echtgenoot en J.J. Tabak, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] , [naam2] en [naam3] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende verricht sinds 2012 onder de naam [naam4] als zorgverlener 24-uurs extramurale palliatieve zorg in natura aan huis. Deze zorg wordt per 1 januari 2015 vergoed op grond van de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz).

2.2.

Om haar zorgwerkzaamheden te kunnen verrichten moet belanghebbende voldoen aan de eisen van het KIWA-keurmerk en moet zij er zorg voor dragen dat haar kwalificaties voldoende zijn en dat haar kennis up-to-date is. Zij is aangesloten bij [naam5] en heeft verzekeringen afgesloten voor haar activiteiten als zorgverlener. Belanghebbende heeft zich daarnaast als eenmanszaak onder de naam [naam4] ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

2.3.

Belanghebbende verrichtte haar zorgwerkzaamheden in 2015 uitsluitend met tussenkomst van en in opdracht van toegelaten zorginstellingen in de zin van de Wet toelating zorginstellingen.

2.4.

Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 de door haar verworven inkomsten ter zake van de door haar verleende zorg in natura, verminderd met de door haar daaraan toegerekende kosten, verantwoord als winst uit onderneming. Als omzet heeft zij een bedrag van in totaal € 38.013 aangegeven. Dit bedrag heeft zij als volgt berekend:

Buurtzorg [naam6]

18.952,91

[naam7]

73,74

[naam8]

3.100,17

[naam9]

11.156,15

Stichting [naam10]

1.938,00

[naam11] B.V.

688,75

[naam12]

98,40

[naam13]

1.350,00

[naam14]

655,00

Totaal

38.013,12

2.5.

Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2015 is de Inspecteur afgeweken van de aangifte. De Inspecteur heeft geen winst uit onderneming in aanmerking genomen. In plaats daarvan heeft hij de aangegeven omzet van € 38.013 aangemerkt als loon uit tegenwoordige arbeid.

2.6.

Belanghebbende heeft geen overeenkomst gesloten met een Wlz-uitvoerder in de zin van artikel 3.3.1, tweede lid, van de Wlz.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de inkomsten die belanghebbende in 2015 heeft behaald met haar zorgwerkzaamheden moeten worden aangemerkt als belastbare winst uit onderneming of dat de inkomsten uit de zorgwerkzaamheden moeten worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking.

3.2.

Belanghebbende stelt dat de inkomsten moeten worden aangemerkt als belastbare winst uit onderneming, omdat zij de zorgwerkzaamheden als zelfstandige beroepsbeoefenaar voor eigen rekening en risico verricht en daarbij ondernemersrisico’s loopt. Verder doet belanghebbende onder verwijzing naar uitlatingen van de staatssecretaris van Financiën een beroep op het vertrouwensbeginsel, waarbij zij stelt dat zij moet worden aangemerkt als een ‘solistisch werkende zorgverlener’.

3.3.

De Inspecteur is van mening dat de inkomsten niet kunnen worden aangemerkt als belastbare winst uit onderneming, omdat belanghebbende de voor ondernemerschap vereiste zelfstandigheid ten opzichte van de zorgaanbieder ontbeert en geen ondernemersrisico loopt. Volgens de Inspecteur is wel voldaan aan de vereisten om de inkomsten te kwalificeren als loon uit dienstbetrekking. Belanghebbende kan volgens de Inspecteur verder geen geslaagd beroep doen op het vertrouwensbeginsel.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing