Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-07-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:5905, 21/00868 tm 21/00881, 22/0969 en 22/02243
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-07-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:5905, 21/00868 tm 21/00881, 22/0969 en 22/02243
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 11 juli 2023
- Datum publicatie
- 21 juli 2023
- Zaaknummer
- 21/00868 tm 21/00881, 22/0969 en 22/02243
- Relevante informatie
- Art. 8:73a Awb, Art. 8:75a Awb, Art. 8:84 Awb, Art. 8:108 Awb
Inhoudsindicatie
Verzoek proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 21/00868 tot en met 21/00881, 22/00969 en 22/02243
uitspraakdatum: 11 juli 2023
Uitspraak van de negentiende enkelvoudige belastingkamer
op het verzoek van
[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
om
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
te veroordelen in de kosten en tot vergoeding van schade van belanghebbende naar aanleiding van de intrekking van de hoger beroepen van belanghebbende tegen de hierna te noemen uitspraken van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank), alsmede van het bij het Hof door belanghebbende ingediende verzoek om een voorlopige voorziening
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 15 juli 2021 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank van 5 juli 2021, nummers AWB 19/1666, 19/1672 tot en met 19/1680 en 19/1682 tot en met 19/1685. Aan dit hoger beroep heeft het Hof de nummers BK-ARN 21/00868 tot en met 21/00881 toegekend.
Belanghebbende heeft op 13 mei 2022 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank van 5 april 2022, nummers AWB 19/1787, 19/1789, 19/1790 en 19/1959. Aan dit hoger beroep heeft het Hof het nummer BK-ARN 22/00969 toegekend.
Belanghebbende heeft op 17 oktober 2022 een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan in verband met het in 1.2 bedoelde hoger beroep. Aan dit verzoek heeft het Hof het nummer BK-ARN 22/02243 toegekend.
Het onderzoek ter zitting in de in 1.1 en 1.2 genoemde hoger beroepen en in het verzoek om een voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden op 25 januari 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1 ] (hierna: [naam1 ] ) namens belanghebbende, alsmede [naam2] , [naam3] en [naam4] namens de Inspecteur.
Belanghebbende heeft tijdens de in 1.4 bedoelde zitting uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verklaard dat zij het in 1.3 genoemde verzoek om een voorlopige voorziening intrekt.
Belanghebbende heeft bij bericht van 28 februari 2023 de in 1.1 en 1.2 genoemde hoger beroepen ingetrokken.
Bij bericht van 28 april 2023 heeft belanghebbende onder meer het Hof verzocht de Inspecteur te veroordelen tot het vergoeden van haar proceskosten in de in 1.1 en 1.2 genoemde hoger beroepen en in het in 1.3 genoemde verzoek om een voorlopige voorziening. Ook heeft belanghebbende daarbij verzocht de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van door haar geleden schade.
Bij bericht van 21 juni 2023 heeft de Inspecteur gereageerd op het verzoek van belanghebbende.
Partijen zijn door de griffier van het Hof gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord en verzocht of zij hiervan gebruik wensen te maken. Binnen de gestelde termijn heeft geen van de partijen aangegeven gebruik te willen maken van dit recht.
Met overeenkomstige toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek op 26 juni 2023 gesloten.
2 Beoordeling van het verzoek
Proceskosten- en schadevergoeding
Ingeval van intrekking van het door een belanghebbende ingestelde hoger beroep omdat de inspecteur aan die belanghebbende is tegemoetgekomen, kan de inspecteur op verzoek van die belanghebbende bij afzonderlijke uitspraak worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van die belanghebbende en van schade die door die belanghebbende is geleden. Dit volgt uit artikel 8:108, lid 1, in verbinding met de artikelen 8:75a (proceskosten) en 8:73a (schade),1 Awb. Uit deze wettelijke bepalingen volgt dat het verzoek tegelijk met de intrekking van het hoger beroep moet worden gedaan. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
Wat hiervoor is overwogen omtrent de vergoeding van proceskosten is op grond van artikel 8:108, lid 1, in verbinding met artikel 8:84, lid 5, Awb van overeenkomstige toepassing bij de intrekking van een verzoek om een voorlopige voorziening.
Naar het oordeel van het Hof moet het verzoek van belanghebbende om proceskosten en schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard. Daartoe overweegt het Hof dat het bericht van 28 februari 2023 waarbij belanghebbende haar hoger beroepen heeft ingetrokken, geen verzoek om vergoeding van enig bedrag aan proceskosten of schade bevat. Ook bij de intrekking van het verzoek om een voorlopige voorziening tijdens de zitting van 25 januari 2023 heeft belanghebbende een dergelijk verzoek niet gedaan. Eerst bij bericht van 28 april 2023 heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van deze bedragen. Dat verzoek is echter te laat, omdat het niet tegelijk met de hiervoor besproken intrekkingen is gedaan.
Belanghebbende heeft in een bericht van 23 juni 2023 nog aan het Hof geschreven dat zij het hoger beroep bij het Hof met nummer BK-ARN 22/02243 intrekt en dat zij daarbij (nog een keer) verzoekt om proceskosten- en schadevergoeding. Belanghebbende bedoelt met dit bericht kennelijk haar in 1.2 genoemde hoger beroep of haar in 1.3 genoemde verzoek om een voorlopige voorziening in te trekken. Omdat dit hoger beroep en dit verzoek beide al eerder door belanghebbende zijn ingetrokken en een tweede intrekking binnen het systeem van de Awb niet mogelijk is, maakt dit bericht naar het oordeel van het Hof niet dat belanghebbende alsnog een tijdig verzoek om proceskosten- of schadevergoeding heeft gedaan. Daarbij merkt het Hof op dat belanghebbende, anders dan zij nu achteraf kennelijk meent, ter zitting van het Hof niet heeft toegezegd dat zij op een later moment het verzoek om een voorlopige voorziening zal intrekken, maar desgevraagd heeft verklaard dat zij dat verzoek daadwerkelijk intrekt.
Hoewel de tekst van de artikelen 8:73a en 8:75a Awb hierin niet voorziet, moet naar het oordeel van het Hof worden aangenomen dat een te laat ingediend verzoek in de zin van die bepalingen toch ontvankelijk kan zijn indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het verzoek in verzuim is geweest. In dat geval is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. In dit kader heeft belanghebbende bij bericht van 23 juni 2023 aangevoerd dat zij tijdens een overleg met de Inspecteur op 16 mei 2023 afspraken heeft gemaakt die in de weg staan aan niet-ontvankelijkverklaring van haar verzoek. Het door belanghebbende opgemaakte en meegezonden verslag van dit overleg luidt voor zover relevant als volgt:
“Alhoewel wij het niet op alle punten met elkaar eens zijn geweest, wil ik de besproken hoofdpunten zonder geschillen vastleggen: (…)
2) Mijn schadevergoedingsverzoek na intrekking is ontvankelijk omdat dit verzoek binnen het kader van de lopende belastingprocedure meerdere malen zowel mondeling als schriftelijk werd gedaan.”
Het Hof volgt belanghebbende niet in haar betoog. Partijen hebben namelijk niet de vrijheid afspraken te maken waarbij van de wettelijke voorwaarden voor de ontvankelijkheid van een verzoek om proceskosten- of schadevergoeding wordt afgeweken. Niet-ontvankelijkheid die voortvloeit uit het niet-naleven van die voorwaarden is derhalve een rechtsgevolg dat niet ter vrije beschikking van partijen staat.2 Een eventuele afspraak als bedoeld in 2.5, zeker wanneer die afspraak is gemaakt na het verlopen van de termijn die voor het doen van een dergelijk verzoekt geldt, kan daarom niet leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding zoals eveneens bedoeld in 2.5. Ook overigens ziet het Hof geen aanleiding te oordelen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Het Hof merkt ter voorlichting van belanghebbende nog op dat het voorgaande niet eraan in de weg staat dat de Inspecteur, bijvoorbeeld in het kader van een compromis, vrijwillig een bedrag aan belanghebbende vergoedt voor de door haar gemaakte proceskosten. Het Hof leidt uit de door belanghebbende ingebrachte correspondentie af dat de Inspecteur dat ook daadwerkelijk heeft gedaan. De niet-ontvankelijkheid van de verzoeken van belanghebbende brengt slechts mee dat het Hof die vrijwillig toegekende vergoeding niet kan beoordelen.
Voor zover [naam1 ] tot slot heeft beoogd ook namens [naam5] B.V. enig verzoek te doen, overweegt het Hof dat dat verzoek evenmin ontvankelijk is, nu van die vennootschap geen (belasting)zaak bij het Hof aanhangig is (geweest).
Overig
Het bericht van belanghebbende van 28 april 2023 bevat niet alleen een verzoek om proceskosten- en schadevergoeding, maar stelt ook de (rechtmatigheid van de) belastingaanslagen waarop de onder 1.1 en 1.2 genoemde hoger beroepen zagen opnieuw aan de orde. Het Hof kan hierover geen oordeel (meer) geven. Belanghebbende heeft deze hoger beroepen immers ingetrokken, waarmee de procedure bij het Hof over deze belastingaanslagen is geëindigd.
Het bericht van belanghebbende van 28 april 2023 stelt tot slot aan de orde dat de Inspecteur zich op verschillende manieren niet heeft gehouden aan het compromis dat naar aanleiding van de zitting van het Hof van 25 januari 2023 is gesloten, bijvoorbeeld waar het gaat om de uitbetaling en verrekening van eventuele bedragen aan te veel geheven belasting. Het Hof overweegt dat hij als belastingrechter echter niet bevoegd is daarover een oordeel te geven. Daarover kan uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingesteld.
3 Beslissing
Het Hof:
- verklaart de verzoeken om proceskosten- en schadevergoeding niet-ontvankelijk en
- verklaart zich voor het overige onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.H.J. Verhagen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2023.
De raadsheer,
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
(T.H.J. Verhagen)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 13 juli 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.