Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-07-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:5910, 22/00633

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-07-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:5910, 22/00633

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
11 juli 2023
Datum publicatie
21 juli 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:5910
Formele relaties
Zaaknummer
22/00633
Relevante informatie
Art. 17 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ, Art. 4 Uitv.reg. WOZ

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Compromis ter zitting.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 22/00633

uitspraakdatum: 11 juli 2023

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Elburg (hierna: de heffingsambtenaar)

en het incidentele hoger beroep van

Stichting [belanghebbende] te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 februari 2022, nummer AWB 21/4120, ECLI:NL:RBGEL:2022:811, in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [adres1] 2 te [plaats1] , per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 950.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) 2021 voor het gebruikersgedeelte vastgesteld op € 1.434,50.

1.2.

Op het bezwaar van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd, de beschikking verminderd tot € 819.000, de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.256,20 en gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 360 vergoedt.

1.4.

De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft nadere stukken ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam1] namens belanghebbende en [naam2] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam3] .

2 Overwegingen

2.1.

Partijen zijn ter zitting bij wijze van compromis het volgende overeengekomen:

-

de waarde van de onroerende zaak [adres1] 2 te [plaats1] per waardepeildatum 1 januari 2020 is € 800.000;

-

de heffingsambtenaar vergoedt aan belanghebbende de kosten die zij in verband met het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep heeft moeten maken, te berekenen op basis van 2 punten als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb); en

-

de veroordeling door de Rechtbank van de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende blijft ongewijzigd in stand.

2.2.

Het Hof beslist hierna overeenkomstig dit compromis. Dit betekent dat het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond is en het incidenteel hoger beroep gegrond.

3 Proceskosten in hoger beroep

3.1.

Het bedrag van de proceskosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep wordt vastgesteld door de aan de verrichte proceshandelingen toegekende punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt en de toepasselijke wegingsfactor.1

3.2.

Bij ministeriële regeling van 12 december 20222 heeft de Minister voor Rechtsbescherming de waarde per punt vermeld in het Bpb gewijzigd. Op grond van het aangepaste Bpb en gelet op artikel IV van de hiervoor bedoelde ministeriële regeling en de toelichting op die regeling dient het Hof de proceskostenvergoeding in het onderhavige geval vast te stellen op basis van de voor 2023 geldende tarieven. Daarbij wordt in het aangepaste Bpb – evenals in het vanaf 1 juli 2021 en voor het jaar 2022 geldende Bpb – onderscheid gemaakt naar gelang sprake is van – kort gezegd – Bpm/WOZ-procedures enerzijds en overige procedures anderzijds. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat dat onderscheid in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 1 van de Grondwet, omdat geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat voor het gemaakte verschil in behandeling.3 Zulks heeft naar het oordeel van het Hof ook te gelden voor het in het per 1 januari 2023 van kracht zijnde Bpb gemaakte onderscheid. Het Hof past daarom, conform het voornoemde arrest, in hoger beroep een waarde per punt van € 837 toe.

3.3.

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep heeft moeten maken daarom vast op € 1.674 (2 punten, wegingsfactor 1, € 837).

4 Beslissing