Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-01-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:6, 21/01591

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-01-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:6, 21/01591

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
3 januari 2023
Datum publicatie
13 januari 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:6
Formele relaties
Zaaknummer
21/01591
Relevante informatie
Art. 15 lid 1 aanhef en onderdeel h WBRV, Art. 5b lid 2 Uitv. besl RV, Art. 5c lid 1 Uitv. besl RV, Art. 14a lid 9 Wet Vpb 1969, Art. 2:334a lid 3 BW

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting. Splitsingsvrijstelling.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer BK-ARN 21/01591

uitspraakdatum: 03 januari 2023

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almelo (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 september 2021, nummer LEE 20/1169, ECLI:NL:RBNNE:2021:4174, in het geding tussen de Inspecteur en

[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 13 september 2019 een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd van € 33.600. Bij beschikking is een bedrag aan belastingrente berekend van € 3.684.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur, de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente vernietigd, en de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht van € 345 aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van € 2.244.

1.4.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Partijen hebben voor de zitting nadere stukken ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. O. Brands, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] , alsmede [naam2] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam3] en [naam4] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is opgericht bij notariële akte van 12 december 2012. De activiteiten van belanghebbende bestaan uit de verhuur van onroerende zaken en daarmee samenhangende handelingen.

2.2.

[naam5] B.V., waarvan [naam1] de enig aandeelhouder is, en [naam6] B.V., waarvan [naam7] de enig aandeelhouder is, houden ieder zowel 50% van de aandelen in belanghebbende als 50% van de aandelen in [naam8] B.V.

2.3.

De activiteiten van [naam8] B.V. bestonden tot eind 2016 uit het houden van aandelen in de dochtermaatschappijen (deelnemingen) waarbinnen de operationele activiteiten van het concern, met name bestaande uit activiteiten in de autobranche, plaatsvonden. Daarnaast had [naam8] B.V. een aantal onroerende zaken in eigendom.

2.4.

Bij akte van afsplitsing van 29 december 2016 heeft [naam8] B.V. (‘de splitsende vennootschap’) een afsplitsing in de zin van artikel 2:334a, derde lid, Burgerlijk Wetboek tot stand gebracht, waarbij de deelnemingen waarin de operationele activiteiten plaatsvonden, tezamen met vorderingen op en schulden aan groepsmaatschappijen, alsmede de daarmee verband houdende belastingvorderingen/schulden (hierna: de operationele activiteiten), onder algemene titel zijn verkregen door de bij dezelfde akte nieuw opgerichte vennootschap [naam9] B.V. (‘de verkrijgende vennootschap II’) en waarbij het bedrijfspand aan de [adres1] te [plaats1] (hierna: het pand in [plaats1] ) onder algemene titel is verkregen door belanghebbende (‘de verkrijgende vennootschap I’). De overgang naar [naam9] B.V. heeft plaatsgevonden tegen toekenning van 50% van het (bij oprichting) geplaatste aandelenkapitaal aan [naam5] B.V. en 50% aan [naam6] B.V. De afsplitsing is van kracht geworden op 30 december 2016 (de afsplitsingsdatum). In de akte is bepaald dat de desbetreffende verkrijgende vennootschappen de financiële gegevens van de overgaande gedeelten van het vermogen van de splitsende vennootschap met terugwerkende kracht tot 1 januari 2016 in de respectievelijke jaarrekeningen zullen verantwoorden.

2.5.

In de akte van afsplitsing is opgenomen dat ter zake van de verkrijging van het pand in [plaats1] een beroep wordt gedaan op de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: Wet BRV) juncto artikel 5c, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer (hierna: Uitvoeringsbesluit BRV) (hierna: de splitsingsvrijstelling).

2.6.

De waarde in het economische verkeer van het pand in [plaats1] bedroeg ten tijde van de afsplitsing € 560.000.

2.7.

Het pand in [plaats1] was ten tijde van de verkrijging door belanghebbende bij de afsplitsing niet bezwaard met hypotheek en niet extern gefinancierd. Met betrekking tot de verkrijging zijn in de jaarrekening 2016 van belanghebbende – naar tussen partijen niet in geschil is abusievelijk – langlopende schulden aan [naam5] B.V. en [naam6] B.V. geboekt. Later is deze omissie hersteld.

2.8.

Na de afsplitsing heeft [naam8] B.V. enkel nog onroerende zaken in bezit die (deels) met een externe hypothecaire lening zijn gefinancierd, terwijl belanghebbende enkel in het bezit is van onroerende zaken die niet zijn bezwaard met het recht van hypotheek.

2.9.

[naam5] B.V. en [naam6] B.V. hebben de bij de onder 2.4 vermelde overgang verkregen aandelen in [naam9] B.V. in 2018 verkocht aan de [naam10] Groep.

2.10.

[naam9] B.V. heeft in verband met de voorgenomen – onder 2.9 genoemde – vervreemding van aandelen ter verkrijging van zekerheid omtrent de vraag of, niettegenstaande de vervreemding, aannemelijk is dat de afsplitsing niet in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen, een verzoek als bedoeld in artikel 14a, negende lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 ingediend bij de Inspecteur. De Inspecteur heeft hierop bij beschikking van dagtekening 23 augustus 2018 afwijzend beslist. Bij uitspraak op bezwaar van 5 maart 2019 heeft de Inspecteur alsnog positief beslist op voormeld verzoek. Met betrekking tot de beoordeling heeft de Inspecteur het volgende geschreven:

“Naar aanleiding van de door u verstrekte informatie op 31 januari 2019 en ons hoorgesprek van 11 december 2018, ben ik van mening dat de afsplitsing van enerzijds het ondernemingsvermogen en de deelnemingen en anderzijds het onroerend goed te [plaats1] naar [naam9] BV respectievelijk [belanghebbende] op 29 december 2016 niet in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing.

Uw reden voor de afsplitsing is gelegen in de wens om de continuïteit van de onderneming te waarborgen door het onroerend goed af te splitsen van de bedrijfsactiviteiten. Ten aanzien van de afsplitsing van het onroerend goed te [plaats1] ben ik van mening dat er geen materiële onderneming overgaat. Er is voor dit onderdeel van de afsplitsing geen sprake van een herstructurering of rationalisering van de actieve werkzaamheden van de splitsende en de verkrijgende rechtspersonen. De splitsende vennootschap bezit reeds onroerend goed en dit is na de afsplitsing van het onroerend goed te [plaats1] niet anders. Er is echter ook geen sprake van een wijziging in de uiteindelijke belangen.

Door de verkoop van de aandelen aan [naam10] Groep treedt het bewijsvermoeden in werking. U heeft aannemelijk gemaakt dat de verkoop aan [naam10] Groep nog niet bekend was ten tijde van de afsplitsing. Gezien dit feit ben ik van mening dat de afsplitsing voor de vennootschapsbelasting niet in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing.”

2.11.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 13 september 2019 een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd van € 33.600 ter zake van de – onder 2.4 genoemde – verkrijging van het pand in [plaats1] , omdat hij van mening is dat de splitsingsvrijstelling ten onrechte is toegepast. Daarbij is de Inspecteur uitgegaan van de – onder 2.6 genoemde – waarde van € 560.000.

2.12.

De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 23 september 2021 geoordeeld dat de splitsingsvrijstelling van toepassing is en daarom de naheffingsaanslag vernietigd. Daarbij heeft de Rechtbank overwogen dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen zakelijke overwegingen aan de afsplitsing ten grondslag hebben gelegen, waardoor het (eerste) wettelijke bewijsvermoeden, waardoor de afsplitsing in overwegende mate gericht zou zijn op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing, niet in werking treedt.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende ter zake van de verkrijging van het pand in [plaats1] recht heeft op de splitsingsvrijstelling. De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend, belanghebbende bevestigend.

3.2.

De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de afsplitsing in overwegende mate is gericht op het ontgaan van overdrachtsbelasting.

3.3.

Belanghebbende is de tegengestelde opvatting toegedaan. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende haar subsidiaire standpunt dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, ingetrokken. Tevens heeft belanghebbende ter zitting van het Hof haar verzoek om vergoeding van de werkelijke proceskosten laten varen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing